ECLI:NL:TGZRGRO:2015:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2014/08

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:12
Datum uitspraak: 27-01-2015
Datum publicatie: 27-01-2015
Zaaknummer(s): VP2014/08
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige wordt verweten dat hij ten onrechte in klagers medisch dossier heeft opgenomen dat hij suïcidaal zou zijn. Verweerder heeft klager nooit gesproken en is niet betrokken geweest bij klagers behandeling, noch bij hetgeen in zijn medisch dossier is vastgelegd. Klager verscheen namelijk niet op de geplande intakegesprekken waarna verweerder zijn dossier sloot. Klacht ongegrond.

Rep.nr. VP2014/08

27 januari 2015

Def. 014

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 4 april 2014 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

werkende als sociaal psychiatrisch verpleegkundige te B,

verweerder,

BIG-registratienummer:,

advocaat: mr. C. Grondsma.


1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 1 februari 2014, ingekomen op 4 april 2014;

- het verweerschrift van 3 juni 2014, ingekomen op 4 juni 2014;

- de repliek van 16 juli 2014, ingekomen op 22 juli 2014;

- de dupliek van 21 augustus 2014, ingekomen op 22 augustus 2014.

De klacht is door het College behandeld in raadkamer.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1

Klager werd op 19 december 2006 vrijwillig en kortdurend opgenomen in het D van E. Deze opname vond plaats na een crisisinterventie op de huisartsenpost van de eerste hulpafdeling van het F.

2.2

In het medisch dossier van klager bevinden zich onder meer een brief van psychiater i.o. G van 22 december 2006 gericht aan de huisarts van klager. Bij de diagnostische overwegingen staat vermeld:

'Er is bij patiënt sprake van een depressief toestandsbeeld, ernstig, bestaand sinds

3 maanden. Suïcidaliteit bestaat als uitzicht op zijn problemen, maar er is geen duidelijke doodswens (...).'

2.3

Voorts bevat het medisch dossier een brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige

mw. H die klager op 19 december 2006 zag op de dokterswacht te B. In deze brief van 22 december 2006 gericht aan de huisarts van klager wordt onder meer melding gemaakt van suïcidaliteit bij klager.

2.4

Verweerder was in 2006/2007 als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam bij de ambulante zorg van I. Naar aanleiding van een doorverwijzing door GZ-psycholoog J op 8 januari 2007 voor een ambulant contact met een Goldsteintraining heeft verweerder klager een aantal malen uitgenodigd voor een gesprek. Klager is per brief uitgenodigd voor een intakegesprek op 21 februari 2007, 8 maart 2007 en 3 mei 2007, maar is niet op deze afspraken verschenen waarna verweerder het dossier gesloten heeft.

3. De klacht

Klager heeft - zakelijk weergegeven - gesteld last en/of schade te ondervinden doordat in zijn medisch dossier als reden voor zijn opname in het D in december 2006 is vermeld dat hij suïcidaal en wanhopig zou zijn en de dood als enige oplossing zou zien. Ook is vermeld dat hij een Goldsteintraining heeft gevolgd. Het voorgaande is beide niet het geval, aldus klager.

Doordat andere instanties, zoals het AMK, dit dossier opvragen worden er verkeerde conclusies over hem getrokken. Klager wil de onjuiste vermeldingen alsnog uit zijn medisch dossier verwijderd zien en het gestelde over suïcidaliteit laten vervangen door 'vermoeidheid' of 'licht overspannen'. Klager eist voorts schadevergoeding voor geleden en nog te lijden schade.

4. Het verweer

Verweerder heeft klager nooit gesproken en was niet betrokken bij de crisisintake eind 2006. Het medisch dossier bevat wat betreft de Goldsteintraining een correcte weergave van de gebeurtenissen en voor schadevergoeding is in een tuchtrechtelijke procedure geen plaats. Er zijn ten aanzien van verweerder derhalve geen tuchtrechtelijke verwijten te constateren.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College heeft in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden dat verweerder op 19 december 2006 bij de opname van klager betrokken was. Nog daargelaten de vraag of de diagnose suïcidaliteit onjuist is, de stukken in het medisch dossier die deze diagnose vermelden zijn niet van verweerder afkomstig, zodat hem op dit punt ook geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voorts blijkt uit het medisch dossier niet dat klager, zoals door hem gesteld, een Goldsteintraining heeft gevolgd. De klacht dient gelet op het voorgaande als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.2

Ten overvloede wordt overwogen dat ook in geval de klacht wel gegrond zou zijn verklaard dit niet tot een veroordeling van verweerder tot schadevergoeding aan klager zou hebben geleid, omdat hiervoor in de tuchtrechtspraak geen mogelijkheden zijn. In artikel 48, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg staat een limitatieve opsomming van op te leggen maatregelen. Voor andere maatregelen dan de hier genoemde, bestaat geen wettelijke grondslag.

5.3

Het voorgaande betekent dat evenmin een veroordeling tot het corrigeren van een medisch dossier in een tuchtprocedure als maatregel kan worden opgelegd. Ondanks het ontbreken van betrokkenheid van verweerder bij de eerdergenoemde vermelding in het medisch dossier van klager is mede door hem bij E verzocht om het verzoek van klager tot vernietiging en aanpassing van het medisch dossier in behandeling te nemen.

Bij deze stand van zaken zal als volgt worden beslist.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door:

mr. P.W.M. Huisman, voorzitter,

mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,

drs. J. van der Sluis, lid-verpleegkundige,

drs. J. Mulder, lid-verpleegkundige,

drs. J. Tiersma, lid-verpleegkundige,

bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.