ECLI:NL:TGZREIN:2015:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14247

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:90
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 02-11-2015
Zaaknummer(s): 14247
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat psychiater ten onrechte anti-depressivum heeft voorgeschreven, omdat er geen sprake was van angstklachten en depressieve klachten. Niet kan worden vastgesteld dat de medicatie ten onrechte is voorgeschreven. Ongegrond

Uitspraak: 2 november 2015

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 december 2014 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [B]

verweerster

gemachtigde mr. J.C.C. Leemans te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- het medisch dossier.

Ondanks herhaald verzoek heeft klager geen repliek ingediend.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 21 september 2015 behandeld. Verweerster en haar gemachtigde waren aanwezig. Klager was zonder bericht afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager werd in februari 2014 bij de crisisdienst van een GGZ instelling aangemeld vanwege klachten als somberheid, achterdocht, angsten en meerdere lichamelijke klachten. Vanwege de aanwezigheid van psychotische klachten werd vervolgens een actieve ambulante behandeling ingezet door een ACT-team waarvan verweerster als psychiater deel uitmaakte. Verweerster zag klager -vergezeld van zijn vader- voor het eerst op 12 maart 2014.

In het dossier staat hierover onder meer vermeld (waarbij klager als K wordt aangeduid en met correctie van typefouten):

“ Kennismaking met K en vader. Sinds een paniekaanval 1,5 week geleden gaat het minder goed met hem en werkt de Abilify minder goed.(……) Vader benoemt dat hij geschrokken is van de paniek van zijn zoon. Hij denkt dat hij depressief is, vraagt om andere medicatie. Aangezien ik ze te kort gezien heb om nu iets te veranderen is een vervolgafspraak gemaakt voor over 1 week.”

Op 20 maart 2014 vond het tweede consult plaats. Verweerster noteerde in het dossier:

“ Blijft onduidelijk in zijn verhaal, zegt nauwelijks te slapen. Vader ontkent dit. Heeft veel lichamelijke klachten, aan huidige medicatie Duloxetine toegevoegd.”

Naar aanleiding van het derde consult op 26 maart 2014 noteerde verweerster:

“ Heeft minder last van lichamelijke klachten, was de eerste dagen met Cymbalta erg moe, nu is het beter.”

Klager gaf bij het team regelmatig aan last van bijwerkingen te hebben. Uiteindelijk stopte hij de medicatie. In het dossier werd op 10 april 2014 vermeld:

K ervaart veel last en benoemt dan duizelig, niet lekker voelen, hoofdpijn en denkt veel aan zelfmoord. Hij wijt dit aan de Cymbalta en is daarmee gestopt sinds woensdag, omdat hij psychiater niet te spreken kreeg.”

Op 16 april 2014 had verweerster overleg met de huisarts van klager.

Tijdens het consult van 17 april 2014 bleek dat klager opnieuw met de medicatie gestart was:

“ Gaat nu goed zegt hij. Volgens vader gaat het wisselend. (….) Hij is 2 dagen geleden zonder overleg weer gestart met Cymbalta. Vader vraagt of de Abilify niet kan worden opgehoogd. Dit afgeraden en geadviseerd om Cymbalta niet op en af te gebruiken. Afspr voor over 1 week ingepland.”

Naar aanleiding van het vervolgconsult van 23 april 2014 noteerde verweerster in het dossier:

“ Het gaat nu rustig, slaapt goed. (….) Gebruikt geen Benzo’s meer, alleen Cymbalta 30 mg en Abilify 10mg dd”.

Over het gebruik van Cymbalta werd op 29 april 2014 in het dossier genoteerd:

“ K geeft aan dat hij zich opgejaagd voelt en slecht in kan slapen sinds woensdag. Zelf wijt hij dit aan de start van Cymbalta 3 weken geleden. Voor het slapen gaan heeft hij nu éénmalig Lormetazepam gebruikt en dit hielp.”.

Op 5 mei 2014 belde de broer van klager naar de instelling met de mededeling dat het niet goed ging met klager en dat hij aan zelfmoord zou denken. Klager gaf ook zelf aan dat hij de afgelopen week steeds aan zelfmoord had gedacht en dat hij bang was dat hij dat zou gaan uitvoeren. Vanwege de toename van suïcidale gedachten volgden verschillende opnamen op verschillende afdelingen. Enkele opnamen vonden plaats na verleende IBS en RM. Het voorschrijven van Cymbalta aan klager werd op 26 mei 2014 gestaakt.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij hem ten onrechte een anti-depressivum (Cymbalta) heeft voorgeschreven, aangezien hij geen angstklachten en depressieve klachten had.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Klager heeft zijn stellingen niet of onvoldoende onderbouwd. Klager kan de relatie tussen somber en depressief moeilijk leggen, aangezien hij stelt niet depressief te zijn, maar wel erkent geregeld somber te zijn. Verweerster heeft Cymbalta voorgeschreven vanwege de combinatie van klagers angstklachten en zijn lichamelijke klachten. Uit het overleg van verweerster met de huisarts van klager bleek dat er geen medische oorzaak was voor de lichamelijke klachten. Verweerster heeft klager uitgelegd dat er bijwerkingen konden zijn bij het opstarten van de medicatie. Verweerster wist dat klager ambivalent stond tegenover het gebruik van Cymbalta en heeft hem geadviseerd vol te houden. Omdat het voor het behandelteam lastig was om na te gaan wat klager wel en niet wilde, was het moeilijk afspraken met hem te maken; hij stopte en herstartte de medicatie zonder overleg met verweerster. De vader van klager vertelde vaak een ander verhaal over de gezondheid van klager, dan klager zelf. Nadat klager vanwege suïcidale gedachten werd opgenomen, was verweerster niet meer bij de behandeling betrokken.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt vast dat klager zijn klacht alleen in zoverre heeft onderbouwd dat de medicatie ten onrechte is voorgeschreven omdat hij niet depressief zou zijn geweest maar enkel last had van somberheid. Hoewel uit het medisch dossier van klager niet goed is op te maken op grond waarvan verweerster van mening was dat aan klager een antidepressivum diende te worden voorgeschreven, heeft verweerster haar argumenten ter zitting toegelicht. Het college heeft op grond daarvan niet kunnen vaststellen dat verweerster ten onrechte Cymbalta aan klager heeft voorgeschreven. Hoewel het beter was geweest als verweerster haar argumenten duidelijk in het dossier had vastgelegd, is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verweerster goede argumenten had om Cymbalta aan klager voor te schrijven. Klager had last van depressie- en angstklachten en tevens van lichamelijke klachten. Omdat na overleg met de huisarts geen lichamelijke oorzaak voor de lichamelijke klachten was aan te wijzen, waren deze klachten toe te schrijven aan de psychische gesteldheid van klager. Het voorschrijven van een antidepressivum is dan, naar het oordeel van het college, gerechtvaardigd. Het standpunt van verweerster, dat het moeilijk was om hoogte van klager te krijgen en afspraken met hem te maken, wordt door het dossier ondersteund. Het feit dat klager zelf, zonder overleg met verweerster, het gebruik van Cymbalta stopte en vervolgens weer hervatte, geeft aan dat klager zelf ambivalent stond ten opzichte van dit medicatiegebruik maar niettemin zelf van mening lijkt te zijn geweest dat hij er baat bij had. Nu ook anderszins niet is komen vast te staan dat verweerster ten aanzien van de medicatie een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, is de klacht dan ook ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. A.N.H. Weel, M.Ch. Doorakkers en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015 in aanwezigheid van de secretaris.