ECLI:NL:TGZREIN:2015:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1508

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:84
Datum uitspraak: 26-10-2015
Datum publicatie: 26-10-2015
Zaaknummer(s): 1508
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verzekeringsarts wordt – kort weergegeven – verweten dat haar rapportage en het daaraan ten grondslag liggende door haar verrichte onderzoek onjuist en onzorgvuldig is. Rapportage en onderzoek voldoen aan de criteria van het CTG. Hoewel het voor de verzekeringsarts niet duidelijk was wat de behandelend neurochirurg had gevonden bij lichamelijk onderzoek en of lichamelijk onderzoek door hem had plaatsgevonden, mocht zij contact met hem daarover achterwege laten. De verzekeringsarts kon ook zonder antwoord op deze vraag tot een verantwoord oordeel komen over klaagsters belastbaarheid, aangezien de verzekeringsarts wel beschikte over de gegevens van het door de primaire arts verrichte lichamelijk onderzoek. Ongegrond.

Uitspraak: 26 oktober 2015

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag ingekomen klacht, die door het tuchtcollege Eindhoven is ontvangen op 23 januari 2015, van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

verzekeringsarts

werkzaam te [E]

BIG-registratienummer

verweerster

gemachtigde [F]

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek en drie aanvullingen daarop;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 6 mei 2015 gehouden mondelinge vooronderzoek;

- de brief van 16 mei 2015 van klaagster betreffende het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek;

- de pleitnotities overgelegd door klaagster en de gemachtigde van verweerster.

De klacht is ter openbare zitting van 16 september 2015 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster had zich op 14 april 2013 ziek gemeld bij haar werkgever. Op 1 februari 2014 is klaagsters dienstverband bij haar werkgever geëindigd.

Op 7 maart 2014 heeft een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling van klaagster plaatsgevonden door een arts (hierna: de primaire arts), waarbij een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) werd opgesteld.

Bij beslissing van 25 maart 2014 is klaagster vervolgens voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht op grond waarvan zij vanaf 14 mei 2014 geen ziektewetuitkering meer zou ontvangen.

Klaagster heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.

In haar hoedanigheid van verzekeringsarts Bezwaar en Beroep bij UWV diende verweerster te beoordelen of er aanleiding bestond het medische oordeel van de primaire arts waarop de beslissing van 25 maart 2014 was gebaseerd, te herzien. Zij heeft klaagster tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure op 18 augustus 2014 gezien en gesproken en had de beschikking over het door de primaire arts aangelegde medisch dossier inclusief de zich daarin bevindende informatie uit de behandelende sector. In de bezwaarprocedure heeft klaagster ook aanvullende medische informatie van de behandelende sector ingebracht.

Verweerster heeft haar bevindingen en conclusie weergegeven in een ‘Medische rapportage in bezwaarschriftprocedure’ van 30 september 2014 (hierna: de rapportage). Verweerster is daarin tot een andere conclusie gekomen dan de primaire arts in die zin dat een aantal extra beperkingen werden aangenomen. De gewijzigde belastbaarheid is vastgelegd in een FML.

Het bezwaar van klaagster tegen de beslissing van 25 maart 2014 is vervolgens gegrond verklaard.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster – kort en zakelijk weergegeven, zoals ook weergegeven in het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek – dat zij:

1. vreemde toespelingen en tegenstrijdige uitspraken heeft gedaan in het medisch dossier;

2. buiten haar vakgebied als verzekeringsarts is getreden door het advies van de behandelend specialist te negeren;

3. een onjuiste mate van beperking heeft aangegeven in de FML;

4. ten onrechte zegt dat klaagster beroep heeft aangetekend tegen de beslissing op bezwaar;

5. ten onrechte heeft aangegeven dat er sprake is van een urenbeperking;

6. zij geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan en

7. niet oprecht heeft gehandeld naar het beroep van arts.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster kan zich niet verenigen met de door klaagster ingediende klachten. Zij betreurt het dat klaagster het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de houding van verweerster daarbij kennelijk als negatief heeft ervaren. Verweerster stelt zich echter – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat zij haar verzekeringsgeneeskundig onderzoek serieus en deugdelijk heeft voorbereid en conform de hiervoor geldende beleidsregels heeft uitgevoerd en gerapporteerd. Voor zover nodig zal het verweer hierna nader worden besproken.

5. De overwegingen van het college

Het college begrijpt de klachtonderdelen – met uitzondering van klachtonderdeel 4 – zo, dat klaagster van mening is dat de rapportage en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek van verweerster onjuist en onzorgvuldig is.

Een rapportage zoals door verweerster is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college zal de rapportage van 30 september 2014 in het licht van de door klaagster aangevoerde klachtonderdelen aan voormelde criteria toetsen. Klachtonderdeel 4. zal afzonderlijk worden behandeld.

In algemene zin wordt vooropgesteld dat het tot de taak en specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om de belastbaarheid van een cliënt vast te stellen. Daarbij geldt dat het de taak van een bezwaarverzekeringsarts is om het medisch oordeel van de primaire arts – in dit geval het oordeel van 7 maart 2014 – waarop de beslissing van UWV is gebaseerd, te toetsen. Het is van belang daarbij in het oog te houden dat het handelen of nalaten van de primaire arts niet ter beoordeling aan het college voorligt.

Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage van verweerster aan de hiervoor vermelde criteria. Van vreemde toespelingen en tegenstrijdige uitspraken door verweerster is niet gebleken. Van ondeugdelijk onderzoek door verweerster is evenmin gebleken.

Uit de rapportage blijkt weliswaar dat de informatie van de behandelend neurochirurg (in de rapportage wordt – naar ter zitting is gebleken – abusievelijk gesproken over neuroloog, verwezen wordt naar de rapportage pagina 3. onderaan) voor verweerster niet geheel duidelijk was, waarop verweerster heeft nagelaten met de neurochirurg in contact te treden om opheldering te krijgen over de door hem gegeven informatie. Dat gegeven doet echter naar het oordeel van het college aan de deugdelijkheid van het onderzoek niet af. Hoewel het voor verweerster niet duidelijk was wat de neurochirurg had gevonden bij lichamelijk onderzoek en of hij überhaupt lichamelijk onderzoek had verricht, mocht zij contact met hem daarover achterwege laten. Verweerster kon immers ook zonder het antwoord op deze vraag tot een verantwoord oordeel komen over klaagsters belastbaarheid, aangezien verweerster wel beschikte over de gegevens van het door de primaire arts verrichte lichamelijk onderzoek, waarover zij in haar rapportage schrijft: “Bij de primaire verzekeringsarts kon cliënt o.a. op de tenen en hakken staan hetgeen wijst op het feit dat er geen sprake is van motorische uitval.” Voor de goede orde merkt het college op dat voor een bezwaarverzekeringsarts geen verplichting bestaat om een eigen lichamelijk onderzoek te doen, indien er voldoende medische informatie in het dossier beschikbaar is om tot een verantwoorde beoordeling te kunnen komen.

Het college stelt vast dat verweerster over voldoende medische informatie beschikte om over de belastbaarheid van klaagster te kunnen oordelen. Niet is gebleken dat verweerster niet alle relevante informatie in haar oordeel heeft meegewogen en dat zij niet in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

Met betrekking tot klachtonderdeel 4. overweegt het college dat, wat daar ook van zij, een dergelijk verwijt, gezien de aard en het gewicht ervan, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan opleveren.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, dient de klacht in al haar onderdelen als ongegrond te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. R. Kluin als voorzitter, mr. A.H.M.J.F. Piëtte als lid-jurist,

dr. O.J. Repelaer van Driel , J.C.F. Schellekens en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

26 oktober 2015 in aanwezigheid van de secretaris.