ECLI:NL:TGZREIN:2015:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1549
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2015:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2015 |
Datum publicatie: | 17-12-2015 |
Zaaknummer(s): | 1549 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Huisarts. Patiënt vader van klaagster. Verdachte afwijking in linkerbovenkwab linkerlong. Internist in overleg met vader en klaagster “wait and see” beleid afgesproken. Klacht: te laat doorverwezen bij rugklachten en niets gedaan. Ongegrond: binnen door internist bepaalde beleid patiënt zo goed mogelijk behandeld. Geprobeerd tegemoet te komen aan terechte zorgen klaagster, zonder te handelen in strijd met wensen patiënt. |
Uitspraak: 17 december 2015
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 maart 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
gemachtigde mr. A. van Tol-Macharoblishvili te Tilburg
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de brieven met bijlage van de gemachtigde van verweerder van 12 mei 2015 en 23 juni 2015
- de e-mail van de gemachtigde van verweerder van 26 juni 2015
- de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerder.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 11 november 2015 behandeld. Partijen en de gemachtigden waren aanwezig.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is de (enige) dochter van de heer [D], geboren in 1932, hierna te noemen: patiënt. Patiënt was sinds 1986 patiënt in de praktijk bij verweerder.
Op 20 mei 2014 verwees verweerder patiënt voor trombose en voor niet duidelijke infiltratieve afwijkingen bij copd met bijkomende maagdarmklachten naar de internist.
Op 15 september 2014 nam de internist telefonisch contact op met verweerder in verband met een verdachte afwijking in de linkerbovenkwab van de linkerlong. In overleg werd een “wait and see” beleid afgesproken. Besproken werd dat te zijner tijd een controle CT thorax zou worden herhaald, zo nodig met voorschrijven pijnstilling en bij klachten aanvullend onderzoek, eventueel met herhaling X-thorax. De internist heeft dit beleid afgestemd met patiënt en met klaagster.
Op 5 november 2014 kwam patiënt op consult bij verweerder wegens rugpijn. Verweerder stuurde patiënt in voor een X-thorax. Deze werd direct gemaakt en vergeleken met een eerder X-thorax van 7 mei 2014. Ten opzichte van deze eerdere foto waren de afwijkingen afgenomen en was de ontstekingsparameter in het bloed nauwelijks verhoogd. Ingevolge het afgesproken beleid schreef verweerder paracetamol 1000 mg 4x daags voor. Op 6 november 2014 belde klaagster dat de pijnstilling niet hielp, waarop verweerder de paracetamol verhoogde met codeïne, met toezegging om de internist te bellen. Op 7 november 2014 informeerde verweerder klaagster telefonisch over het overleg met de internist en schreef acenocoumarol en oxycodon voor. Op 24 november 2014 gaf patiënt bij een bezoek aan de praktijk te kennen dat hij geen acenocoumarol en oxycodon wilde gebruiken. Op 10 december 2014 liet klaagster telefonisch weten dat de pijnstilling goed werkte maar ze was ongerust en wilde dat patiënt, als hij voor een herhalingsrecept belde, zou worden uitgenodigd op het spreekuur. De uitnodiging heeft plaatsgevonden, maar patiënt is niet gekomen. Op 5 januari 2015 belde een ongeruste klaagster naar verweerder dat patiënt meer pijn had, achteruit ging, niet kon eten en braakte. Zij vroeg een visite aan. Voordat verweerder op visite ging, heeft hij (een niet in het dossier genoteerd) contact opgenomen met de internist en werd hij geïnformeerd over een CT-scan, waarvan de uitslag op 14 januari 2015 op de polikliniek met patiënt zou worden besproken. Uit de scan bleek dat de afwijking stabiel bleef. Op 6 januari 2015 legde verweerder de toegezegde visite af bij patiënt. Patiënt had pijn, die op de ingenomen pijnstilling reageerde. Verweerder heeft patiënt onderzocht en een opname besproken. Patiënt wilde daarmee wachten omdat hij de volgende dag een afspraak had met de internist. Hij wilde met eigen vervoer gaan. Op 7 januari 2015 werd patiënt, via de SEH, opgenomen. Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis ontstond bij hem een dubbele longontsteking. Hij is op 16 januari 2015 in het ziekenhuis overleden.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
De klacht betreft, zoals klaagster ter zitting heeft bevestigd, de behandeling van patiënt door verweerder in de periode vanaf 5 november 2014 tot aan de opname van patiënt in het ziekenhuis op 7 januari 2015.
Verweerder had patiënt veel eerder moeten doorverwijzen. Reeds op 5 november 2014, toen patiënt rugklachten kreeg, was er aanleiding geweest voor doorverwijzing. Er was toen sprake van een nieuwe ontwikkeling.
Verweerder heeft patiënt gewoon laten lopen en niets voor hem gedaan.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat hij wel voldoende zorg aan patiënt heeft besteed. Hij heeft, zoals uit het dossier blijkt, patiënt telkens onderzocht en behandeld. Deze behandeling was conform het door de internist met de patiënt afgestemde expectatieve beleid ten aanzien van optredende afwijkingen tijdens het ziekteverloop. Verweerder heeft de wensen van de patiënt, die de adviezen van verweerder niet altijd volgde en zijn eigen koers vaarde, gerespecteerd en daarbij geprobeerd om zo veel mogelijk rekening te houden met de terechte bezorgdheid van klaagster.
5. De overwegingen van het college
Op 15 september 2014 heeft de behandelend internist van patiënt, in overleg met verweerder, het onder de feiten weergegeven expectatieve beleid afgesproken. De internist heeft, als eerstverantwoordelijke, dit beleid ook besproken met patiënt en klaagster.
Op 5 november 2014, toen patiënt met rugklachten bij verweerder kwam, heeft verweerder naar het oordeel van het college conform dit beleid gehandeld door patiënt in te sturen voor een X-thorax. Toen hieruit geen afwijkingen ten opzichte van de vorige foto bleken, heeft verweerder terecht en conform het afgesproken beleid pijnstilling voorgeschreven. Verweerder heeft, toen de pijnstilling onvoldoende bleek, op 7 november 2014 overleg gehad met de internist en de pijnstilling verhoogd. Verweerder heeft daarmee op zorgvuldige wijze uitvoering aan het beleid gegeven. Er was, kennelijk ook volgens de internist, geen reden om het door deze laatste vastgestelde beleid te wijzigen door een opname in het ziekenhuis.
De klacht dat verweerder op 5 november 2014 patiënte had moeten laten opnemen is daarom ongegrond.
Ook in het verdere verloop van de behandeling ziet het college geen aanleiding om verweerder enig verwijt te maken. Verweerder heeft binnen het door de internist bepaalde beleid patiënt zo goed mogelijk behandeld; hij heeft daarbij geprobeerd tegemoet te komen aan de terechte zorgen van klaagster, zonder daarbij te handelen in strijd met de wensen van patiënt.
De klacht is daarom ongegrond.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, H.J. Weltevrede, J.D.M. Schelfhout en E.J.G.M. van Oosterhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015 in aanwezigheid van de secretaris.