ECLI:NL:TGZRAMS:2015:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/153VP
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2015:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2015 |
Datum publicatie: | 13-01-2015 |
Zaaknummer(s): | 2014/153VP |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | De IGZ verwijt de verpleegkundige dat deze receptfraude heeft gepleegd door op naam van een opgenomen patiënt, als gefingeerde arts, antibiotica voor te schrijven en deze voor zichzelf te gebruiken. Gegrond, berisping. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 april 2014 binnengekomen klacht van:
Inspectie voor de Gezondheidszorg,
kantoorhoudende te A,
hierna aan te duiden als: de inspectie
k l a a g s t e r,
gemachtigden drs. E.A.M.J. van Eijk en mr. H. Steehouwer,
tegen
B,
verpleegkundige,
wonende te C,
destijds werkzaam te C,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. R.A. Kaarls.
1. Het verloop van de procedure.
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het antwoord;
- de pleitnotities van de gemachtigden van de inspectie overgelegd ter terechtzitting.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 18 november 2014 behandeld.
De inspectie was vertegenwoordigd door haar voornoemde gemachtigden drs. Van Eijk en mr. Steehouwer.
Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door mr. Kaarls voornoemd.
2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is verpleegkundige en was van 1 februari 2009 tot 1 april 2013 als zodanig in dienst van D te C (hierna: D).
2.2 Op 15 maart 2013 heeft de inspectie een melding ontvangen van D, waaruit naar voren komt dat verweerder in het jaar 2011 een zevental recepten heeft vervalst. Verweerder heeft de recepten zelf (met gebruikmaking van een gefingeerde naam als arts) uitgeschreven op naam van patiënten die in de kliniek waar hij werkzaam was onder behandeling waren (geweest). De geneesmiddelen waren bedoeld voor eigen gebruik; verweerder haalde deze zelf op bij verschillend apotheken. Het betrof in hoofdzaak antibiotica ter bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen.
2.3 Deze handelwijze van verweerder kwam aan het licht nadat een van de patiënten een medicijnpaspoort aanvroeg en daar medicatie in genoteerd zag die zij nooit had gebruikt. Daarop is een onderzoek ingesteld. Verweerder is op 13 maart 2013 door zijn werkgever met de ontdekking geconfronteerd en heeft de receptenfraude toen onmiddellijk erkend.
2.4 Nadat verweerders werkgever hem aanvankelijk op staande voet had ontslagen, is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 april 2013 beëindigd.
Verweerder heeft sindsdien geen werk binnen de zorg gezocht of aangenomen.
Verweerder is thans werkzoekend.
2.5 Tegen verweerder is door een of meer van de betrokken apotheken en patiënten aangifte gedaan bij de politie. Hoewel de formele beslissing daartoe tot dusver nog niet werd genomen, kan uit uitlatingen die het openbaar ministerie jegens de inspectie deed worden opgemaakt dat binnenkort tot strafvervolging zal worden overgegaan.
2.6 Verweerder heeft zich onder behandeling gesteld van onder meer een psychiater. Het hulpverleningstraject is intussen naar tevredenheid van zijn behandelaars afgerond.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met de uitgangswaarden zoals die onder andere omschreven zijn in de Nationale Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (2007 V&VN, hierna: de beroepscode) heeft gehandeld en aldus het vertrouwen in de naleving daarvan ernstig heeft geschaad. De inspectie verwijt verweerder verder een geringe reflectie op zijn eigen handelen en
een tekortschietend besef van de ernst van de situatie, als gevolg waarvan zij het niet uitgesloten acht dat verweerder zijn professionele grenzen in de toekomst nogmaals ernstig zal kunnen overschrijden. De inspectie rekent het verweerder daarbij zwaar aan dat hij, na het gesprek van 11 juli 2013 tussen inspectie en verweerder, geen gehoor heeft gegeven aan oproepen om met haar in contact te treden.
3.2 De inspectie acht het opleggen van een maatregel op zijn plaats. De inspectie heeft desgevraagd aangegeven dat zij daarbij denkt aan een voorwaardelijke schorsing, of (in ieder geval) aan een berisping.
4. Het standpunt van verweerder.
4.1 Verweerder heeft de hem verweten malversaties erkend, maar hij bestrijdt dat er sprake is van onvoldoende reflectie op zijn eigen gedrag en van gevaar voor herhaling.
Verweerder geeft aan tot zijn handelen in strijd met de beroepscode te zijn gekomen in een periode waarin hij veel psychische problemen en gezondheidsklachten had. Zijn seksuele geaardheid en schaamte daarvoor speelde daarbij een rol. Verweerder durfde zijn geslachtsziekten niet aan zijn huisarts voor te leggen en heeft daarvoor de verkeerde oplossing gezocht. Vanaf 2012 ging het echter beter met verweerder. Verweerder had juist besloten om zijn misstappen op te biechten toen zijn werkgever hem met de vervalste recepten confronteerde. Verweerder heeft zijn problemen aangepakt door professionele hulp te zoeken en staat thans anders in het leven. Verweerder mist zijn werk als verpleegkundige en zou graag weer in de gezondheidszorg werkzaam zijn.
Verweerder bestrijdt dat hij de inspectie heeft gemeden: verweerder heeft juist volledig open kaart gepeeld. Verweerder mocht geen werk in de gezondheidszorg zoeken of aanvaarden zonder de inspectie daarover in te lichten, aan die afspraak heeft hij zich gehouden. Indien verweerder had geweten dat de inspectie meer contact met hem wilde had hij zich daar zonder meer aan onderworpen. Als verweerder telefonisch contact met de inspectie zocht kwam hij niet verder dan de receptie.
5. De overwegingen van het college.
5.1 Vast staat dat verweerder zich in 2011 bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan het onbevoegd uitschrijven van valse recepten. Dat dit handelen strijd met de beroepscode oplevert en in potentie gevaarlijk is voor de gezondheidszorg, is evident.
Daarmee is de klacht gegrond. Verweerder heeft als verpleegkundige gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 aanhef en onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.2 Het college stelt voorop dat het handelen van verweerder op zichzelf voldoende grond is voor het opleggen van een maatregel. Dat verweerder uit schaamte heeft gehandeld en dat het om zelfmedicatie met antibiotica ging, doet daaraan niet af.
Voor de vraag welke maatregel hier passend is, is onder meer van belang, zoals beide partijen ook hebben onderkend, in hoeverre er kans op herhaling bestaat.
Het college acht die kans, na verweerder gehoord te hebben ter zitting, uiterst gering.
Om te beginnen zijn de misstappen begaan in een relatief korte periode en heeft verweerder zijn gedrag klaarblijkelijk uit zichzelf beëindigd. Maar belangrijker is het gegeven dat verweerder het probleem bij de bron heeft aangepakt door professionele hulp te zoeken voor zijn persoonlijke worsteling. Er bestaat geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit een serieus en voldoende intensief traject is geweest en dat dit tot het gewenste resultaat heeft geleid. Het feit dat de inspectie niet in staat is gesteld om dit traject van nabij te volgen doet aan de bereikte ommekeer ten goede niet af.
Dat verweerder zich bewust buiten bereik van de inspectie heeft gehouden, is niet aannemelijk geworden. Het college wil wel aannemen dat de inspectie pogingen heeft gedaan om met verweerder in contact te treden, maar dat het mislukken daarvan grotendeels op het conto van verweerder moet worden geschreven is onvoldoende gebleken. Uit het ter zitting verhandelde komt naar voren dat verweerder wel degelijk een aantal malen (per telefoon en per e-mail) op brieven van de inspectie heeft gereageerd. Verder heeft verweerder overtuigend aangevoerd dat hij de voortgang van zijn behandeling en ook zijn verdere doen en laten zonder meer met de inspectie had willen delen, als zij hem zou hebben laten weten dat dat de bedoeling was. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat hij de hulpverlening die hij kreeg indertijd ook met de bedrijfsarts en met zijn werkgever heeft gedeeld.
Ten slotte kent het college gewicht toe aan het gegeven dat verweerder ook bij de mondelinge behandeling van de klacht van de nodige zelfreflectie en van inzicht in de ernst van de zaak blijk heeft gegeven.
Aldus is de conclusie dat verweerder als verpleegkundige vermoedelijk opnieuw professionele grenzen zal overschrijden niet gerechtvaardigd.
5.3 Het geheel overziend acht het college de maatregel van berisping op zijn plaats.
5.4 In het voorgaande ligt besloten dat er op dit moment geen beletselen voor het verrichten van werkzaamheden in de gezondheidszorg door verweerder bestaan. Het college acht het aangewezen dat dit punt bij een eventuele strafrechtelijke vervolging van verweerder in de strafzaak zal worden ingebracht.
6. De beslissing.
Het Regionaal Tuchtcollege:
berispt verweerder.
Aldus gewezen op 18 november 2014 door:
mr. E.A. Messer, voorzitter,
P.A. Arnold, C.T.J. de Koning en J.F. Hensbergen, leden-verpleegkundige,
mr. A.M. Koene, lid-jurist,
mr. B.P.W. Busch als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 januari 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. E.A. Messer, voorzitter
w.g. B.P.W. Busch, secretaris