ECLI:NL:TGZRAMS:2015:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/398VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:29
Datum uitspraak: 24-03-2015
Datum publicatie: 24-03-2015
Zaaknummer(s): 2013/398VP
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij heeft beslist dat patiënte niet direct opgenomen hoefde te worden, terwijl hij niet beschikte over een medisch dossier en een anamnese. Verweerder zat op een andere locatie dan waar patiënte lag.

13/398vp

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 november 2013 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: C, zoon van klaagster,

tegen

D,

verpleegkundige,

wonende te E,

thans werkzaam te F,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. D.J.G. Timmermans, advocaat te Leiden.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- een brief van klager, met een bijlage, binnengekomen op 28 november 2013;

- een brief van klager, binnengekomen op 12 december 2013;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- een brief van klager, binnengekomen op 8 april 2014;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 11 juni 2014 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de correspondentie van G met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en bijbehorende stukken;

- een brief van verweerder, met één bijlage, binnengekomen op 23 januari 2015;

- een faxbericht van de gemachtigde van verweerder van 30 januari 2015 waarin wordt aangekondigd dat een deskundige en getuige op de zitting worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Op grond van artikel 57 lid1 Wet BIG is de klacht gezamenlijk behandeld met klachtnummers 13/394 en 13/395.

Klaagster was afwezig. Zij werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar echtgenoot H. Verweerder werd bijgestaan door mr. Timmermans. Partijen hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

Op verzoek van verweerster werd voorts mevrouw drs. I, specialist ouderengeneeskundige, als deskundige gehoord. Mevrouw J, zorgcoach bij K, werd als getuige gehoord.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster, geboren op oktober 1934, is op 6 december 2010 getroffen door een herseninfarct. Van oktober 2011 tot en met 7 januari 2013 is zij woonachtig geweest op de verpleegafdeling van locatie G, onderdeel van K. Zij was rolstoelgebonden en incontinent. Begin januari 2013 is de gezondheidssituatie van klaagster wisselend.

2.2. Verweerder is als verpleegkundige verbonden aan voornoemde instelling. Hij heeft een triage-opleiding gevolgd. In het weekend van 5 en 6 januari 2013 is verweerder op locatie N gestationeerd als weekendhoofd respectievelijk centrale verpleegkundige op afstand. Verweerder is op zondagochtend 6 januari 2013 door de IG-verzorgende van klaagster gebeld vanwege een verdikte, pijnlijke en rode wang bij klaagster. Verweerder heeft de medische informatie van de verzorgende over klaagster beoordeeld (niet afwijkende bloeddruk, pols en temperatuur, in de ochtend gegeten en gedronken en een rode pijnlijke zwelling) en heeft vervolgens de situatie met de dienstdoende specialist ouderengeneeskunde (hierna: de arts) besproken. Verweerder had op dat moment geen beschikking over het medisch dossier van klaagster. De arts heeft besloten dat een spoedvisite niet nodig was en dat een dag kon worden gewacht totdat de eigen arts van klaagster weer beschikbaar zou zijn. Verweerder heeft dat besluit teruggekoppeld aan de IG-verzorgende van klaagster en erbij vermeld dat ze hem moest informeren op het moment dat de situatie van klaagster zou verslechteren. Deze instructie is door de verzorgende niet genoteerd in het dossier. De verzorgende heeft die avond een voor een andere patiënt aanwezige huisarts die een visitedienst deed voor de O gevraagd naar klaagster te kijken. Deze heeft geconstateerd dat klaagster niet in een goede conditie was en heeft gekozen voor symptoombestrijding van de verdikte pijnlijke rode wang, omdat klaagster de volgende dag door de behandelend SOG zou worden gezien. Verweerder heeft tijdens zijn dienst van de IG-verzorgende geen bericht meer ontvangen over klaagster.

2.3. Klaagster is op 7 januari 2013 opgenomen in het L, alwaar de diagnose ‘acute nierinsufficiëntie en verhoogde ontstekingswaarden’ is gesteld.

2.4. Het verzorgingshuis heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen een ‘melding calamiteit’ aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) gedaan en vervolgens een rapportage opgesteld met verbeterpunten. Voorts hebben de betrokken artsen de gebeurtenissen geëvalueerd. Het leerpunt voor verweerder betrof het beter doorvragen aan de hulpverzoekende ten aanzien van de medische situatie van patiënten. De IGZ heeft de melding vervolgens afgesloten.

2.5. Klaagster verblijft sinds 13 februari 2013 in verpleeghuis M te B.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder op 6 januari 2013 heeft beslist dat klaagster, die uitdrogingsverschijnselen vertoonde, langer dan een dag kon wachten op visite van de eigen specialist ouderengeneeskunde. Verweerder heeft deze beslissing genomen zonder te beschikken over het medisch dossier van patiënte, een anamnese, of patiënt te bezoeken. Volgens klaagster is deze beslissing tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij om persoonlijke verwijtbaarheid van verweerster. Het college stelt vast dat de betrokkenheid van verweerder bij klaagster beperkt is geweest tot het wegen van de medische informatie over klaagster die hem via de IG-verzorgende op 6 januari 2013 telefonisch heeft bereikt.

5.2. Vast staat dat verweerder de medische achtergrond van klaagster niet kende en dat hij ook haar medisch dossier niet tot zijn beschikking had op het moment dat de IG-verzorgende hem in de ochtend van 6 januari 2013 opbelde over de pijnlijke opgezwollen rode wang van klaagster. Voorstelbaar is dat dit de gemachtigde van klaagster en haar echtgenoot bevreemdt. Echter, in 2013 was het gebruik van papieren medische dossiers de veldnorm en was het elektronisch patiëntendossier nog geen gebruik noch verplicht. Ook een ‘verpleegkundige op afstand’ die geen beschikking had over een medisch dossier, zoals verweerder, was een geaccepteerde werkwijze. De omstandigheden waarin verweerder zijn taak moest uitvoeren, weken derhalve niet af van de toen geldende norm. Het college merkt overigens op dat de continuïteit van zorg beter gewaarborgd kan worden als dienstdoende zorgverleners, die op afstand van de patient werkzaam zijn, inzage hebben in de medische dossiers van de patiënten, wat met een digitaal dossier gerealiseerd kan worden..

5.3. Wat verweerder betreft, is het college van oordeel dat nu aan hem een beperkte hulpvraag is gesteld, te weten de verdikte pijnlijke wang, valt zijn handelswijze te billijken. Ter zitting heeft verweerder (onbetwist) uiteengezet hoe hij de medische status van klaagster op de ochtend van 6 januari 2013 in kaart heeft gebracht. Hij heeft de IG-verzorgende gevraagd naar de algehele presentatie van klaagster op dat moment, naar haar vochtinname en gevraagd of de dikke rode wang paste bij het normale beeld van klaagster. Het op deze wijze uitvragen van de medische situatie en of deze acuut is of niet komt het college kundig voor. Vervolgens heeft verweerder, na een eigen inschatting van de ernst van de situatie, besloten de dienstdoende arts te raadplegen. Verweerder heeft daarvan verklaard dat hij niet elke binnenkomende casus met de dienstdoende arts bespreekt. De urgentie van de situatie van klaagster was hem derhalve duidelijk. Vervolgens heeft verweerder de instructies van de arts doorgegeven aan de IG-verzorgende en daarbij vermeld dat weer contact met hem moest worden gezocht zodra er wijzigingen optraden in de situatie van klaagster. Ook dit handelen acht het college adequaat. Dat verweerder niet is teruggebeld door de IG-verzorgende terwijl de situatie van klaagster daar wel om vroeg, valt verweerder niet te verwijten. De verzorgenden zijn in het algemeen voldoende opgeleid om de juiste informatie aan artsen en verpleegkundigen door te geven en de gegeven instructies op te volgen. Verweerder mocht daar ook op vertrouwen. Dat geldt eveneens voor het feit dat aan verweerder niet is gemeld dat de gezondheidstoestand van klaagster al langere tijd achteruit ging en zij in het weekend uitdrogingsverschijnselen vertoonde. Verweerder heeft geacteerd op wat de IG-verzorgende hem heeft verteld en op dat punt kon van hem ook niet meer worden gevergd. De inschatting van de ernst van de situatie maakte dat verweerder aan het einde van zijn dienst ook niet heeft teruggebeld. Gezien de informatie over de medische situatie die hem ter ore is gekomen, berust dat besluit op goede gronden. Alles afwegende is het college van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 6 februari 2015 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

drs. C.T.J. de Koning en drs. P.A. Arnold, leden-verpleegkundigen,

mr. C.G.J. Pluijgers, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 24 maart 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

w.g. C.G.J. Pluijgers, secretaris