ECLI:NL:TGZCTG:2015:382 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.129
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:382 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2015 |
Datum publicatie: | 17-12-2015 |
Zaaknummer(s): | c2015.129 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater . Klager was werkzaam bij de gemeente en kreeg de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Tegen dit besluit heeft klager bezwaar gemaakt. De commissie bezwaarschriften achtte een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek noodzakelijk om tot een goed onderbouwd oordeel te komen over de toerekenbaarheid van de gedragingen die tot het strafontslag hebben geleid. De bedrijfsarts van de gemeente heeft vervolgens verweerder, freelance psychiater, verzocht om klager te onderzoeken in het kader van de beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid. De klacht houdt in dat verweerder: 1) in opdracht van zijn ex-werkgever een partijdige rapportage heeft opgesteld, 2) uitsluitend op basis van de tijdens het gesprek met klager verkregen informatie en op grond van zijn eigen bevindingen tot een diagnose is gekomen zonder contact op te nemen met klagers behandelend psychiater en de bedrijfsarts. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij zijn klacht in hoger beroep heeft willen uitbreiden met een nieuw klachtonderdeel. Voor het overige wordt het beroep verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.129 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. C.J. van Weering te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 3 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2015, onder nummer 14/182, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 oktober 2015, waar verweerder is verschenen bijgestaan door
mr. C.J. van Weering voornoemd. Klager is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder was in 2011 als freelance psychiater werkzaam voor D..
2.2 Klager was werkzaam bij de Gemeente B.. Bij besluit van 10 december 2012 is aan klager de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Tegen dit besluit heeft klager bezwaar gemaakt. De commissie bezwaarschriften achtte een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek noodzakelijk om tot een goed onderbouwd oordeel te komen over de toerekenbaarheid van de gedragingen die tot het strafontslag hebben geleid.
2.3 De bedrijfsarts van de ex-werkgever heeft vervolgens D. op 22 februari 2011 verzocht om klager te onderzoeken in het kader van de beoordeling van zijn arbeid-(on)geschiktheid.
2.4 Op 23 februari 2011 heeft verweerder klager gezien en psychiatrisch onderzocht. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een psychiatrische rapportage opgesteld, gedateerd 10 maart 2011. Uit deze rapportage wordt - voor zover van belang- het volgende overgenomen:
" Beantwoording van de vragen
(…)Vraag 3: Is er sprake van persoonlijkheidsproblematiek? Zo ja, in welke mate?
Antwoord 3: Ja, er sprake van persoonlijkheidsproblematiek, wat zich diagnostisch laat omschrijven als borderline trekken. (…)
Vraag 6: Bijgevoegd is een brief van 25 oktober 2010 van uw collega dhr .E., psychiater. Wat is uw indruk van deze brief. Komt de inhoud van uw brief overeen met uw bevindingen? (…)"
Antwoord 6:
Over de brief van collega E. valt te zeggen dat de diagnostiek deels overeenstemt. Hij spreekt van cluster B persoonlijkheidstrekken. Borderline trekken, zoals ik de persoonlijkheidsproblematiek heb benoemd, behoren tot het cluster B van de persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast spreekt E. van intimiterend misbruik van alcohol. Op basis van mijn onderzoek kon ik echter niet anders concluderen dan dat er sprake is van een afhankelijkheid van alcohol. Daarnaast stel ik misbruik van anxiolyticum vast. Collega E. stelt verder dat de door hem vastgestelde stoornissen betrokkene belemmeren om zich aan afspraken te houden; een vaste stabiele werkomgeving met heldere afspraken zijn onontbeerlijk voor hem, terwijl ook dan ontsporingen kunnen voorkomen. Dat ben ik niet met hem eens. (…)De gestelde diagnoses tasten bovendien niet de wilsvrijheid van zijn handelen aan. Betrokkene is zich goed bewust van zijn stemmingsproblemen, hij is door jarenlange behandeling voldoende op de hoogte van technieken om de stemmingsdalingen te couperen. Hij is zich ook bewust van de uitwerking van alcohol en benzodiazepines. Bij dit onderzoek kwamen geen aanwijzingen naar voren waaruit een verminderd vermogen om de werkelijkheid te beoordelen valt af te leiden. (…)"
2.5 Klager heeft eerst een klacht ingediend bij de klachtencommissie van D.. Deze commissie heeft de klacht ongegrond verklaard. Voorts heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij beslissing van 12 september 2013 de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in hoger beroep bevestigd.
2.6 Daarna heeft klager een klacht bij het college ingediend.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. in opdracht van zijn ex-werkgever de Gemeente B. een partijdige rapportage heeft opgesteld;
2. uitsluitend op basis van de tijdens het gesprek met klager verkregen informatie en op grond van zijn eigen bevindingen tot een diagnose is gekomen zonder contact op te nemen met klagers behandelend psychiater E. en de bedrijfsarts.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie moet rapportage als door verweerder uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
5.2 Beoordeeld moet worden of verweerder aan deze eisen in voldoende mate heeft voldaan. De onderscheiden klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het college heeft op grond van de in het dossier beschikbare gegevens geen aanknopingspunten gevonden voor klagers stelling dat verweerder in opdracht van de Gemeente B. een partijdig rapport heeft opgesteld. Naar het oordeel van het college heeft verweerder de in zijn rapport genoemde diagnose, dat bij klager sprake was van borderline trekken in de persoonlijkheid (naast alcoholafhankelijkheid en misbruik van anxiolyticum), voldoende onderbouwd. Hij heeft onderbouwd met argumenten vermeld waarom het standpunt van de behandelend psychiater E. op bepaalde punten niet door hem werd gedeeld.
Het rapport is op dit punt voldoende inzichtelijk en consistent. Het college deelt het standpunt van verweerder dat hij in de gegeven omstandigheden kon volstaan met de in het dossier beschikbare relevante informatie van de bedrijfsarts en de behandelend psychiater E. (diens brief van 25 oktober 2010). Door geen nadere aanvullende informatie bij hen in te winnen, heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager heeft onder aanvoering van twee grieven hoger beroep ingesteld.
Hij concludeert dat het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een berisping als maatregel zal opleggen.
4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Grief 1: verweerder neemt diagnostisch onderzoek niet serieus en wil geen zware diagnoses stellen
4.3 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege betreft deze grief een nieuw klachtonderdeel dat niet ter beoordeling aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Voor zover klager zijn klacht in hoger beroep heeft willen uitbreiden met dit klachtonderdeel, dient hij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Grief 2: verweerder heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan
4.4 Klager voert aan dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan. Uit een rapport dat is opgesteld naar aanleiding van onderzoek dat in juli 2014 door mevrouw F., psycholoog, en mevrouw G., klinisch psycholoog, is verricht blijkt volgens klager dat de door verweerder gestelde diagnose niet klopt. Tevens heeft verweerder in zijn rapportage de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden en klager geestelijk geïntimideerd en onder druk gezet.
4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat diagnoses tot stand komen op basis van een gedragskundige weging van klachten, symptomen en gedragingen, met als referentiepunt de gangbare ziekteleer. In de loop van de tijd kunnen diagnostische uitkomsten verschillen al dan niet doordat een andere gedragskundige dit beoordeelt. Dit is niet alleen toe te schrijven aan interpretatieverschillen tussen gedragskundigen binnen het raamwerk van hun professionele standaard, maar ook aan veranderingen in het klachtenbeeld gedurende het beloop. Verweerder wijst erop dat de psychologen die klager in 2014 onderzochten, aangeven dat de conclusies in hun rapport hun geldigheid redelijkerwijs verloren hebben na verloop van een jaar. Daarmee onderschrijven zij volgens verweerder bovengenoemd standpunt. Dat de psychologen in 2014 tot een andere diagnose komen betekent nog niet dat hij bij het opstellen van zijn rapport de grenzen van redelijkheid en billijkheid heeft overtreden. Daarbij komt volgens verweerder ook dat de psychologen de diagnose vanuit een andere professionele standaard hebben opgesteld dan verweerder in zijn positie als psychiater.
4.6 Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft verweerder een toelichting geven op het onderzoek dat hij op 22 februari 2011 bij klager heeft verricht. Tevens heeft hij aangegeven welke stukken hij bij dat onderzoek heeft betrokken, zoals ook weergegeven in zijn onderzoeksverslag van 10 maart 2011. Klager heeft dit alles onweersproken gelaten. Gelet op het schriftelijke verweer van verweerder alsmede gelet op zijn mondelinge toelichting ter terechtzitting, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek als deugdelijk is aan te merken. Het Centraal Tuchtcollege betrekt hierbij dat klager in hoger beroep niet meer is ingegaan op de stellingen van verweerder in eerste aanleg dat hij gehandeld heeft in overeenstemming met zijn professionele standaard als vastgelegd in de richtlijn Medische Specialistische Rapportage (KNMG, 2008) en dat de Richtlijn Psychiatrische Rapportage niet tot mondeling overleg met de bedrijfsarts en de behandelend psychiater verplicht. Verweerder heeft weersproken dat hij klager geestelijk geïntimideerd dan wel onder druk gezet heeft. In het licht van deze betwisting en bij gebreke van een nadere toelichting van klager is niet aannemelijk geworden dat feitelijk sprake is geweest van zodanige gedragingen. De grief slaagt niet.
Rapportage
4.7 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, met dien verstande dat de criteria waaraan een rapport moet voldoen en die zijn opgesomd bij overweging 5.1. in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zijn geherformuleerd in een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 30 januari 2014 (ECLI:NL:TGZCTG:2014:17). De door het Centraal Tuchtcollege opnieuw geformuleerde criteria luiden als volgt:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de
voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de arts/deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
4.8 Toepassing van de bovenstaande geherformuleerde criteria op de rapportage van verweerder leidt niet tot een ander oordeel dan dat van het Regionaal Tuchtcollege.
4.9 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij zijn klacht heeft willen uitbreiden met een nieuw klachtonderdeel;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.