ECLI:NL:TGZCTG:2015:354 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.066
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:354 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-12-2015 |
Datum publicatie: | 04-12-2015 |
Zaaknummer(s): | c2015.066 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater. Klager verwijt de psychiater dat zij onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld in het kader van een procedure tot het aanvragen van een rechterlijke machtiging. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.066 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
I., psychiater, destijds werkzaam te F., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.J. Verbout, verbonden aan het G. te F..
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen I. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 januari 2015, onder nummer 14/209 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de psychiater is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.037, C2015.064, C2015.067, C2015.086, C2015.087, C2015.088, C2015.089, C2015.090, C2015.091, C2015.092, C2015.110, C2015.112 en C2015.113 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 oktober 2015, waar namens de psychiater haar gemachtigde mr. Verbout is verschenen. Klager is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1
Klager, geboren in 1988, is van 13 januari 2010 tot en met 29 april 2010 opgenomen geweest in het G. F..
2.2
Verweerster is als arts-assistent werkzaam geweest in het G. F. vanaf
1 maart 2010.
2.3
Verweerster is door de rechtbank F. gehoord in verband met het op 10 februari 2010 ingediende verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging. De rechtbank heeft op 10 maart 2010 een voorlopige machtiging verleend tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 6 maanden.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten waardoor klager zijn vrijheid heeft in moeten leveren.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De gedwongen behandeling en de daaraan te stellen eisen zijn neergelegd in de Wet BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Daarin staan ook de eisen omtrent een IBS en een RM beschreven.
Verweerster is vanaf maart 2010 als arts-assistent werkzaam geweest in het G. F.. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor haar eventueel handelen grotendeels op haar supervisor zou liggen op dat moment.
Nu klager alleen klaagt over het handelen van verweerster in het kader van de IBS mist de klacht feitelijke grondslag omdat verweerster toen nog niet werkzaam was in het G. F..
Het college kan zich in grote lijnen verenigen met hetgeen verweerster in haar verweerschrift heeft doen aanvoeren in het verweerschrift - hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties - met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.
5.3
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, zijn klacht herhaald
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het hoger beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, reeds omdat de psychiater pas vanaf 1 maart 2010 werkzaam was op de afdeling waar klager verbleef en zij niet betrokken is geweest bij de beslissing een rechterlijke machtiging aan te vragen.
4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voorts geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en dr. C.J. Brenkman en prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden- beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van