ECLI:NL:TGZCTG:2015:333 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.050
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:333 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-12-2015 |
Datum publicatie: | 02-12-2015 |
Zaaknummer(s): | c2015.050 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De arts heeft in het kader van een echtscheidingsprocedure een rapport opgesteld. Nu de arts het rapport heeft ondertekend als ‘onafhankelijk medisch adviseur’, onder vermelding van zijn BIG-registratienummer, houdt zijn stelling dat hij in zijn rapportage uitsluitend zijn (privé-)mening heeft gegeven geen stand. Ten onrechte heeft de arts zonder toestemming van alle betrokkenen zijn rapportage opgesteld op basis van medische en/of vertrouwelijke stukken. De privacy van klager en de kinderen is daarmee ernstig geschonden. Het door de arts opgestelde rapport voldoet niet aan de volgens vaste jurisprudentie daaraan te stellen eisen. Juist indien een rapporteur slechts beschikt over beperkte en eenzijdige informatie, zoals in de onderhavige zaak het geval is, waarbij bovendien mogelijk een eenzijdige selectie is gemaakt, moet dit de rapporteur nopen tot terughoudendheid. Het rapport geeft hiervan onvoldoende blijk. Het door de arts gemaakte voorbehoud is onvoldoende. Het Centraal Tuchtcollege heeft een (voorwaardelijke) schorsing overwogen, maar laat het bij de opgelegde berisping. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.050 van:
A., arts, wonende te B., appellant,
tegen
C., wonende te D., E., verweerder in hoger beroep.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 17 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
9 december 2014, onder nummer G2014/26 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de arts de maatregel van berisping opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 september 2015, waar zijn verschenen de arts en klager. Beiden hebben zij hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1
Klager heeft twee minderjarige kinderen met zijn ex-partner, hierna te noemen moeder. De kinderen zijn sinds augustus 2010 woonachtig bij klager in E..
2.2
Klager en moeder zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure. De moeder is van de in eerste aanleg gegeven beschikking van de desbetreffende rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij tussenbeschikking d.d. 1 mei 2012 heeft het Gerechtshof de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen om een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de wijze waarop een zorgregeling tussen de kinderen en de niet verzorgende ouder kan worden vormgegeven.
2.3
In het kader van de voornoemde procedure heeft moeder verweerder en een andere arts benaderd die beiden rapporten hebben opgesteld met een probleemschets en aanbevelingen ten behoeve van de verblijfplaats van de minderjarige kinderen.
2.4
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft beide hiervoor bedoelde rapporten terzijde geschoven. Het is van oordeel dat de rapporten op uiterst onprofessionele wijze tot stand zijn gekomen. In zijn beschikking d.d. 30 januari 2014 is daaromtrent het navolgende opgenomen in overweging 23:
“De door de vrouw in het geding gebrachte en door de man weersproken second opinions van dr. A. en dr. F. stelt het hof terzijde. Zij komen tot verstrekkende conclusies over de gezondheid van G. en H. en over de persoon en de opvoedingsvaardigheden van de man en de familiedynamiek, terwijl zij de personen in kwestie en de E. hulpverleners nimmer hebben gezien of gesproken. Dat zij zich desondanks geroepen hebben gevoeld adviezen uit te brengen over een door de rechter te nemen beslissing over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen acht het hof uiterst onprofessioneel.”
3. De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt. Verweerder heeft op een onzorgvuldige, onvakkundige en onnodige kwetsende wijze een rapportage opgesteld. De rapportage is louter gebaseerd op de documenten die in de gerechtelijke procedure zijn ingebracht en bevat slechts informatie afkomstig van moeder. Verweerder heeft nagelaten om contact op te nemen met klager, de kinderen en de E. hulpverlening. Toch bevat het rapport verstrekkende opvattingen over klager, zijn partner en de kinderen. De rapportage lijkt slechts te zijn opgesteld om klager als ouder te diskwalificeren.
Voorts is klager de mening toegedaan dat verweerder zich onprofessioneel heeft gedragen door klager op bedreigende toon via de e-mail d.d. 11 november 2013 om zijn medewerking te verzoeken. Daarnaast is klager van mening verweerder zijn privacy heeft geschonden doordat hij niet alleen stukken heeft ingezien die in de rechtszaak zijn ingebracht, maar ook ‘private’ stukken betreffende klager dan wel zijn kinderen waarvoor zijn toestemming vereist was. Die toestemming is niet gevraagd, noch door hem verleend.
4. Het verweer
Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht dat de verwijten aangaande de inhoud van het rapport onterecht zijn. Verweerder is door moeder benaderd om een second opinion te geven over de gezinssituatie waarin haar kinderen zich op dat moment bevonden, alsmede om vanuit zijn expertise tot een onderbouwd advies te komen om eventuele onwenselijke situaties en/of patronen te doorbreken of te veranderen. Verweerder baseert zijn expertise op jarenlang werken met jongeren met een psychiatrische diagnose en sociaal-maatschappelijke problemen.
Het rapport betreft slechts een probleemstudie zonder toevoeging van nieuwe feiten of diagnoses. Het is juist dat hijzelf geen contact met klager, de kinderen dan wel E. hulpverleners heeft gehad, maar moeder heeft regelmatig met de E. voogd contact gehad en zij heeft het KESB-rapport ingezien en hieruit gekopieerd. Ook heeft zij meermaals telefonisch contact gehad met de psychotherapeut en de psychiater van haar zoon. Aan de hand van deze contacten heeft verweerder informatie over de laatste periode verkregen. Verweerder betreurt dat er geen medewerking vanuit E. is verleend.
Verweerder vindt het terzijde schuiven van zijn rapportage door het Gerechtshof een onverstandig besluit. De rapportage is tot stand gekomen op basis van stukken die hij tot zijn beschikking had. Verweerder beschikt niet over een rapport. De enige informatie waarover hij beschikt maakt deel uit van het gerechtelijk dossier.
Verweerder bestrijdt dat hij klager onder druk heeft gezet of heeft bedreigd in zijn verzoek om klagers medewerking.
5. De beoordeling
5.1
De klachten zien op de rapportage van verweerder van 1 augustus 2013. Het college stelt vast dat verweerder de rapportage heeft ondertekend als onafhankelijk arts.
5.2
Volgens vast tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een rapportage als door verweerder uitgebracht te voldoen aan de navolgende eisen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.3
Het college is van oordeel, dat de rapportage van verweerder van 1 augustus 2013 uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek niet kan doorstaan. Allereerst is de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen als onprofessioneel aan te merken. Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van een rapportage als de onderhavige is het toepassen van hoor- en wederhoor. Verweerder heeft nagelaten hier op een deugdelijke wijze uitvoering aan te geven. Vast staat dat verweerder klager noch de minderjarige kinderen heeft gezien of gesproken alvorens hij het rapport heeft opgesteld. Niettemin is hij overgegaan tot het opstellen van de rapportage, zonder zich daarbij af te vragen - althans dit is niet gebleken - of hem ter zake van het opstellen van de rapportage afdoende informatie ter beschikking stond. Dit terwijl het in het kader van het opstellen van een onafhankelijk en objectieve rapportage van groot belang is dat alle betrokken partijen worden gehoord. Dat verweerder wel – zoals door hem gesteld - aan de E. instanties heeft gevraagd om medewerking te verlenen aan het onderzoek, maakt dit oordeel niet anders.
5.4
Naar het oordeel van het college kan ook de inhoud van de rapportage de toets der kritiek niet doorstaan. Het rapport bevat allerlei suggestieve uitlatingen over klager en de minderjarige kinderen alsmede betwistingen van de zijde van verweerder over hetgeen de E. instanties hebben geconstateerd. Ook heeft verweerder in het rapport diverse waardeoordelen over (de gezondheidstoestand van) klager en de minderjarige kinderen en de opvoedingsvaardigheden van klager opgenomen. Daarnaast wordt naar het oordeel van het college in het rapport niet op een inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Verweerder heeft onder meer stellig geconcludeerd dat de minderjarige kinderen terug naar Nederland dienen te keren. Zoals hiervoor is overwogen, is het rapport uitsluitend gebaseerd op informatie afkomstig van moeder terwijl klager noch de minderjarige kinderen door verweerder zijn gezien of gesproken. Naar het oordeel van het College is een dergelijke conclusie dan ook niet te rechtvaardigen en als onvakkundig aan te merken. De verklaring van verweerder dat hij deze conclusie met name heeft gebaseerd op een probleemstudie kan hem niet baten. Verweerder had op basis van de onvolledige verkregen informatie niet tot een dergelijke stellige conclusie mogen komen.
5.5
Bezien tegen de achtergrond van het beoordelingskader bedoeld in rechtsoverweging 5.2 treft ook in zoverre de klacht doel. Verweerder heeft een rapport uitgebracht dat niet voldoet aan de onder 5.2 genoemde eisen. Daarvan kan hem tuchtrechtelijk een verwijt worden gemaakt.
5.6
Het college is met klager van oordeel dat de inhoud van het e-mailbericht d.d. 11 november 2013 niet getuigt van een professionele opstelling van verweerder. Met name de zinsnede: ‘Ik hoop op uw medewerking in deze kwestie, zodat ik in ieder geval uw bereidheid om mee te werken aan de 2nd opinion als positief element in mijn eindrapportage kan benoemen.’ bevat naar het oordeel van het college wederom een suggestieve opmerking en tevens een waardeoordeel over klager. Het klachtonderdeel is gegrond.
5.7
Vast staat dat verweerder zonder toestemming van klager stukken van onder meer de rechtzaak heeft ingezien die betrekking hebben op klager. Niet gebleken is dat verweerder zich op enig moment heeft afgevraagd of hij de stukken al dan niet mocht inzien. Het college is van oordeel dat verweerder met dit handelen de privacy van klager heeft geschonden. De klacht treft doel.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De arts beoogt met zijn beroep de behandeling in eerste aanleg in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De klacht ziet op de door de arts opgestelde “Second opinion casus I-J.” gedateerd op zowel 1 augustus 2013 als 18 november 2013, welk rapport de
arts heeft opgesteld op verzoek van mevrouw I., de ex-echtgenote van klager, verder: de moeder.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt, evenals het Regionaal Tuchtcollege, vast dat de arts het rapport op 18 november 2013 heeft ondertekend als ‘Onafhankelijk Medisch Adviseur’, onder vermelding van zijn BIG-registratienummer. De stelling van de arts dat hij in zijn rapportage uitsluitend zijn (privé-)mening heeft gegeven, houdt reeds hierom geen stand.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop en onderstreept, zoals ook door het Regionaal Tuchtcollege onder 5.7 is overwogen, dat het niet aangaat dat de arts zonder toestemming van alle betrokkenen (in dit geval zonder toestemming van klager en de minderjarige kinderen, voor zover die de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt) zijn rapportage heeft opgesteld op basis van medische en/of vertrouwelijke stukken. De privacy van klager en de kinderen zijn hiermee ernstig geschonden. Dit geldt temeer nu klager, zoals door hem ter zitting bevestigd, tot op de dag van vandaag niet weet wat de arts met deze stukken heeft gedaan en met wie de arts deze informatie mogelijk, eveneens zonder toestemming van klager en de kinderen, heeft gedeeld.
4.6 Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de bestreden beslissing onder 5.2 correct weergegeven aan welke eisen een rapportage moet voldoen. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de door de arts opgestelde rapportage niet voldoet aan de in deze overweging weergegeven eisen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt in dit kader over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de overwegingen 5.3 tot en met 5.6 van de bestreden beslissing heeft overwogen. Juist indien een rapporteur slechts beschikt over beperkte en eenzijdige informatie, zoals in de onderhavige zaak het geval is, waarbij bovendien mogelijk een eenzijdige selectie is gemaakt door de moeder, moet dit een rapporteur nopen tot terughoudendheid. Het rapport van de arts geeft volstrekt onvoldoende blijk van een dergelijke terughoudendheid.
Voor zover de arts ter zitting heeft aangevoerd dat zijn terughoudendheid blijkt uit het door hem op pagina 1 gemaakte voorbehoud, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat
een dergelijk beperkt voorbehoud gelet op de inhoud en de omvang van het rapport ontoereikend is.
4.7 Ter zitting heeft de arts verklaard dat hij adviserend werk als het onderhavige niet langer kan uitvoeren indien dat op kritiek van de tuchtrechter stuit. Het Centraal Tuchtcollege kan de arts daarin niet volgen: indien de arts zich bij zijn rapportages houdt aan de hiervoor genoemde criteria, is die vrees ongegrond. Uit de rapportage moet blijken dat het onderzoek onbevooroordeeld en objectief is uitgevoerd. Zoals hiervoor is overwogen is daarvan in de onderhavige zaak onvoldoende gebleken.
4.8 Nu de rapportage vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en vakkundigheid niet de toets der kritiek kan doorstaan, heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht op goede gronden gegrond verklaard.
4.9 Wat betreft de vraag welke maatregel passend is, acht het Centraal Tuchtcollege het volgende van belang. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld, geeft de arts nog steeds blijk van een grote eenzijdige betrokkenheid bij het onderhavige geschil tussen moeder en klager en ontbreekt het hem aan inzicht in hetgeen hij fout heeft gedaan. De arts heeft aan het college geprobeerd duidelijk te maken dat de bescherming van de belangen van de kinderen bij hem steeds voorop heeft gestaan en nog staat, maar door de eenzijdigheid van zijn rapportage heeft hij naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege veeleer het tegendeel bewerkstelligd. Het Centraal Tuchtcollege heeft daarom een (voorwaardelijke) schorsing overwogen, maar nu het de eerste keer is dat klager zich voor het tuchtcollege moest verantwoorden, zal het Centraal Tuchtcollege nog niet zo ver gaan en wordt de beslissing, ook ten aanzien van de berisping, bekrachtigd.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en
mr. A. Smeeïng-van Hees, leden juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. B.W. Topman, leden beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 1 december 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.