ECLI:NL:TGZCTG:2015:318 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.065

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:318
Datum uitspraak: 24-11-2015
Datum publicatie: 25-11-2015
Zaaknummer(s): c2015.065
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft, aldus klager, hem niet goed uitgelegd wat een inbewaringstelling inhoudt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.065 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, destijds werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.M. Franse te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 januari 2015, onder nummer 14/212Vp, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de verpleegkundige is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.036, C2015.038 en C2015.111 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2015, waar namens de verpleegkundige mr. Franse is verschenen. Klager is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Klager, geboren in 1988, is van 13 januari 2010 tot en met 29 april 2010 opgenomen geweest in het E..

2.2

Verweerder was als verpleegkundige betrokken bij de behandeling van klager.

2.3

Op 18 januari 2010 werd een inbewaringstelling (IBS) geadviseerd en door de burgemeester afgegeven.

2.4

Uit de decursus verpleging/groepsleiding van 18 januari 2010 blijkt dat verweerder klager heeft gesproken om 22:00 uur:

Vertelt niet te begrijpen wat een IBS inhoud, laat het gelaten over zich heenkomen. Dhr een folder aangeboden, wil deze morgen hebben. (ligt op kantoor)” .

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door klager niet goed uit te leggen wat het inhield dat een IBS was afgegeven op 18 januari 2010.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De gedwongen behandeling en de daaraan te stellen eisen zijn neergelegd in de Wet BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Daarin staan ook de eisen omtrent een IBS.

De burgemeester heeft op 18 januari 2010 de IBS afgegeven. Verweerder heeft klager die dag gesproken blijkens de verpleegkundige decursus. Verweerder heeft opgetekend dat hij klager heeft gesproken in het bijzijn van een arts. De arts heeft tijdens dit gesprek, na het afgeven van een IBS, de regie gevoerd. Nadien heeft verweerder, omdat klager aangaf niet te weten wat een IBS inhield, nadere informatie gegeven. Daarbij heeft klager de door verweerder aangeboden folder (op dat moment) niet willen aannemen.

Het college kan zich in grote lijnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren in het verweerschrift - hetgeen gesteund wordt door de daarbij overgelegde producties - met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.

5.3

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47

lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, zijn klacht herhaald.

De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het hoger beroep.

Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verpleegkundige te kort is geschoten in de zorg die hij ten aanzien van klager behoorde te betrachten. Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

24 november 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.