ECLI:NL:TGZCTG:2015:316 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.036

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:316
Datum uitspraak: 24-11-2015
Datum publicatie: 25-11-2015
Zaaknummer(s): c2015.036
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De verpleegkundige is aanwezig geweest bij een zitting waar klager is gehoord naar aanleiding van een geneeskundige verklaring die is opgesteld voor een (voorlopige) rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij zich niet heeft voorgesteld en dat hij informatie over klager heeft verstrekt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.036 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg,

werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 december 2014, onder nummer 158/2014 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de verpleegkundige is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.038, C2015.065 en C2015.111 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2015, waar de verpleegkundige is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 21 mei 2012 is verweerder aanwezig geweest bij een rechtzitting waar klager is gehoord naar aanleiding van de geneeskundige verklaring die is opgesteld om een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet BOPZ af te geven. Verweerder heeft daar, als plaatsvervanger voor zijn collega van het FACT-team van klager informatie gegeven aan de rechter.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij (klager) de naam van verweerder niet kende en dat hij klager in een psychiatrische inrichting wilde hebben.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zijn collega van het FACT-team, die de vaste behandelaar van klager was, verving omdat hij op die dag verhinderd was. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich heeft voorgesteld aan klager en dat hij, voordat hij naar de zitting ging, de decursus van klager heeft gelezen en kennis heeft genomen van de geneeskundige verklaring en de aanwezige informatie van de crisisdienst. Dat klager de naam van verweerder niet zou zijn meegedeeld of niet kende is volgens verweerder dan ook niet juist en ten aanzien van de aanwezigheid van verweerder bij de rechtzitting en de door hem verstrekte informatie treft hem evenmin een verwijt. Verweerder verzoekt het college de klacht niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het verwijt van klager betreft gedrag van verweerder (zich voorstellen) en de verklaring van verweerder ter zitting op 21 mei 2012. Nu verslaglegging van de gebeurtenissen op die zitting ontbreekt - van dergelijke zittingen wordt in het algemeen geen proces-verbaal opgemaakt, nog daargelaten dat in een proces-verbaal in het algemeen niet wordt vermeld of mensen zich aan elkaar voorstellen- kan het college niet vaststellen of klager, wat het al dan niet voorstellen door verweerder betreft, het gelijk aan zijn zijde heeft. Het college heeft verder geen aanwijzingen die het standpunt van klager ondersteunen. Dat betekent dat deze klacht dient te worden afgewezen. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

Voor zover de klacht erop ziet dat verweerder, zonder behandelaar van klager te zijn en op basis van informatie van zijn collega, heeft laten weten dat hij van oordeel was dat klager moest worden opgenomen geldt dat dit op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald.

De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in zijn hoger beroep en subsidiair tot verwerping van het hoger beroep.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn hoger beroep nu hij zijn klacht, althans zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, opnieuw en in volle omvang aan de orde stelt in hoger beroep. Voor het overige is het Centraal Tuchtcollege, met het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verpleegkundige zich niet heeft voorgesteld tijdens de zitting van 21 mei 2012. Evenmin heeft de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn visie te geven over een mogelijke opname van klager tijdens deze zitting.

4.2 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voorts geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

24 november 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.