ECLI:NL:TGZCTG:2015:312 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.094
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:312 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-11-2015 |
Datum publicatie: | 19-11-2015 |
Zaaknummer(s): | c2015.094 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft zich tot de huisartsenpraktijk gewend met klachten van vaginale jeuk. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar geen locoid (hydrocortison-butyraat) crème had mogen voorschrijven in verband met mogelijke pigmentatie van de schaamstreek. Het RTG heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep voor zover zij een nieuwe klacht eerst in hoger beroep heeft ingediend en het beroep voor het overige verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.094 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde : dhr. C. (echtgenoot),
tegen
D., huisarts, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, als jurist verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 10 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen huisarts D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 januari 2015, onder nummer 1463b heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 september 2015, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot/gemachtigde, dhr. C. alsmede de arts bijgestaan door haar gemachtigde mr. drs. P.A. de Zeeuw.
De zaak is over en weer bepleit.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster was sedert 2011 patiënt van verweerster, die samen met een collega een huisartsenpraktijk uitoefent.
Op 24 januari 2014 kwam klaagster op het spreekuur bij deze collega met klachten over vaginale jeuk. In het dossier staat daarover vermeld: “Heeft wisselend vaginale jeuk en rondom de anus. Wast met zeep. Geeft aan dat ze niet anders wil. Wil absoluut niet dat ik naar de vagina en anus kijk. (…) Uitleg geen zeep evt lactacyd en starten met ketoconazol.”
De collega heeft ketoconazol crème voorgeschreven twee maal daags voor de uitwendige schaamlippen.
Op 27 januari 2014 belde klaagster met de praktijk dat de klachten verergerden en dat ze nu ook rode uitslag op de benen had. Op 31 januari 2014 kwam klaagster weer op de praktijk, ditmaal bij verweerster, met, volgens het dossier, een uitgebreide en hevige (allergische) reactie op de ketoconazol, rond de vagina (roodheid en zwelling). Bij dit consult werd klaagster vergezeld door de apotheker “ivm aflevering ketoconazol, had niet gemogen voor vag klachten” , aldus het dossier. Klaagster kreeg van verweerster een viertal medicamenten voorgeschreven, te weten fexofenadine, prednisolon, itraconazol (in plaats van ketoconazol) en hydrocortison-butyraat. Op 6 februari 2014 kwam klaagster terug bij verweerster ter controle; er was sprake van een bruinige verkleuring van de huid bij de dijbenen. Verweerster heeft getracht klaagster gerust te stellen en heeft met klaagster afgesproken dat ze over twee weken zou terugkomen. Op 10 februari 2014 heeft klaagster gebeld met de praktijk met de vraag om een verwijzing naar de dermatoloog omdat de klacht niet overging. In overleg met verweerster is via de voicemail geadviseerd het nog twee weken aan te zien. Op
12 februari 2014 bezocht klaagster de huisartsenpost wegens een toename van de klachten. Er bleek sprake van pigmentverkleuring van de huid van de dijbenen. Klaagster kreeg vaginale capsules en orale antimycotica en uitleg dat de verkleuring wel bij zou trekken. Op 21 februari 2014 kwam klaagster weer bij de collega van verweerster op het spreekuur. In het dossier staat “Vagina en rondom iets pigmentkleuring en een aantal rode plekken, verder geen bijzonderheden”. Verder staat vermeld dat ter geruststelling wordt verwezen naar de dermatoloog. Op 7 maart 2014 heeft klaagster een verwijzing gevraagd naar de gynaecoloog, die door de collega van verweerster is geweigerd. Bovendien heeft zij een hernieuwde verwijzing van de dermatoloog gevraagd, die zij heeft gekregen. Vervolgens is de arts-patiëntrelatie beëindigd.
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
“3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerster dat verweerster haar geen locoid (hydrocortison-butyraat) crème had mogen voorschrijven in verband met de mogelijke pigmentatie van de schaamstreek.
4. Het standpunt van verweerster
Klaagster was op 24 januari 2014 met klachten over jeukende huid rondom vagina en anus bij de collega van verweerster geweest. Deze collega is, op vermoeden van een schimmelinfectie, gestart met ketoconazol crème voor de uitwendige schaamlippen. Op 31 januari 2014 meldde klaagster zich bij verweerster omdat de klachten waren verergerd. Er was sprake van een heftige allergische reactie. Verweerster heeft daarop de ketoconazol gestaakt en is gestart met locoid crème en itraconazol. Op
6 februari 2014 kwam klaagster weer op het spreekuur van verweerster. Zij kreeg advies door te gaan met itraconazol en te stoppen met de locoid crème vanwege pigmentatie. Op 21 februari 2014 zag de collega van verweerster klaagster weer op het spreekuur; klaagster had geen jeuk meer, maar nog wel een verkleuring van de huid van de dijbenen. De collega zag een aantal rode plekken en een minimale verkleuring van de huid. Omdat klaagster niet gerust was te stellen heeft de collega haar een verwijzing gegeven naar de dermatoloog.
Op 7 maart 2014 kwam klaagster weer op het spreekuur bij de collega. Klaagster was boos en eiste naast een nieuwe verwijzing naar de dermatoloog ook een verwijzing naar de gynaecoloog. De nieuwe verwijzing naar de dermatoloog werd gegeven, de verwijzing naar de gynaecoloog werd geweigerd. Daarop gaf klaagster aan dat ze een andere huisarts zou gaan zoeken.
De arts-patiëntrelatie is daarop beëindigd.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Toen klaagster op 31 januari 2014 bij verweerster op consult kwam, had zij, zoals ter zitting is gebleken, veel last van een forse allergische reactie ten gevolge van het gebruik van de haar eerder door de collega van verweerster voorgeschreven ketoconazol. Het college is van oordeel dat, gelet op klaagsters klachtenpatroon, een adequate en gebruikelijke medicatie is voorgeschreven. Het feit dat -misschien- ten gevolge van de medicatie een lichte pigmentverkleuring (die in de bijsluiter niet als mogelijke bijwerking wordt genoemd) is opgetreden, maakt het oordeel van het college niet anders.
De conclusie is dat de klacht dient te worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klaagster verwijt de arts in hoger beroep: A. dat verkeerde medicijnen werden voorgeschreven; B. onvoldoende informatieverstrekking.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het College om klaagster niet ontvankelijk te verklaren in het klachtonderdeel betreffende de informatieverstrekking en het beroep voort het overige te verwerpen.
Beoordeling
4.3 Wat betreft klachtonderdeel A overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, stelt het Centraal Tuchtcollege vast dat in de bijsluiter van het geneesmiddel Locoid Oleogel (hydrocortison-butyraat) de bijwerking pigmentverkleuring wel als mogelijkheid wordt genoemd, zoals door klaagster aangevoerd. In de bijsluiter staat onder meer onder het kopje “ Huid- en onderhuidaandoeningen : Zelden komen voor (bij meer dan 1 op de 10.000 maar minder dan 1 op de 1000 patiënten):
●(...)
●Verkleuring of dunner worden van de huid (vaak onherstelbaar), soms met striemen (striae), verwijding van de bloedvaatjes in de huid, overmatige haargroei (hypertrichose)
●(…)
Ondanks deze zeldzame bijwerking (pigmentverkleuring) is het Centraal
Tuchtcollege van oordeel dat de ernst van de lichamelijke klachten van klaagster
(bestaande uit een uitgebreide en hevige allergische reactie op de ketoconazol rond de vagina) de keuze van de arts voor de aan klaagster voorgeschreven medicatie
(fexofenadine, prednisolon, itraconazol en hydrocortison-butyraat) in de voorgeschreven doseringen rechtvaardigde. Nu ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat de arts adequate en gebruikelijke medicatie aan klaagster heeft voorgeschreven is dit klachtonderdeel ongegrond.
4.4 Met de arts is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het klachtonderdeel B
(onvoldoende informatieverstrekking) in eerste aanleg niet is aangevoerd. Nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en in hoger beroep geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd, vallen dit klachtonderdeel buiten het bereik van dit hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster in zoverre in haar beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.
4.6 Conclusie uit het voorgaande is dat klaagster in het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard voor zover zij in beroep een nieuwe klacht heeft geuit en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep
voor zover zij een nieuwe klacht heeft geuit;
en
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
dr. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en
mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g