ECLI:NL:TGZCTG:2015:309 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.048

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:309
Datum uitspraak: 19-11-2015
Datum publicatie: 19-11-2015
Zaaknummer(s): c2015.048
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige. De inspectie verwijt de verpleegkundige 1) dat zij zich heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag door meteen na de behandelrelatie een persoonlijke en intieme relatie met patiënt aan te gaan 2) dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door met derden over patiënt te spreken, alsmede door met patiënt over andere patiënten via whatapp berichten te communiceren 3) dat zij na beëindiging van de behandelrelatie zonder toestemming van de patiënt zijn medisch dossier heeft ingezien. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en aan de verpleegkundige de maatregel opgelegd van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden dat de verpleegkundige, alles op aanwijzing, onder toezicht en naar genoegen van de inspectie, zich via een traject zal bekwamen op het gebied van de onderhavige problematiek. Het Centraal Tuchtcollege volgt de Inspectie in haar betoog dat de voorwaarden van de schorsing zoals deze door het Regionaal Tuchtcollege zijn opgelegd, te algemeen en onvoldoende specifiek geformuleerd zijn en vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde maatregel. Het Centraal Tuchtcollege legt de verpleegkundige de maatregel op van schorsing van haar inschrijving in het BIG-register voor de duur van drie maanden en bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het Centraal Tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat zij, de verpleegkundige, binnen de proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar: I. zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg; II. de volgende voorwaarden niet is nagekomen: a. dat zij zich onder behandeling stelt bij een gz-psycholoog of psychotherapeut, waarbij de behandeling is gericht op bewustwording van het thema overdracht – tegenoverdracht en het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen een behandelrelatie; b. dat zij binnen drie maanden na (her)registratie in het BIG-register bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg opgave doet van de persoon van de gz-psycholoog/psychotherapeut, de gz-psycholoog/psychotherapeut ervan in kennis stelt dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij de gz-psycholoog/psychotherapeut informatie kan inwinnen over de aard, globale inhoud en frequentie van de behandeling en de gz-psycholoog/psychotherapeut toestemming geeft om informatie over voornoemde aspecten aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verschaffen; c. dat zij de Inspectie voor de Gezondheidszorg schriftelijk laat weten wanneer de psychologische behandeling met instemming van de gz-psycholoog/psychotherapeut is voltooid, welke brief of verklaring door de gz-psycholoog/psychotherapeut mede ondertekend dient te worden ten bewijze van zijn instemming daarmee; en bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat de verpleegkundige wederom in het BIG-register is ingeschreven en dat indien de verpleegkundige de voorwaarden niet volledig en tijdig naleeft, het Centraal Tuchtcollege alsnog de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de hiervoor opgelegde maatregel kan gelasten.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.048 van:

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ,

gevestigd te A., appellante, klaagster in eerste aanleg,

te dezen vertegenwoordigd door:

1. B., in zijn hoedanigheid van

Senior inspecteur,

2. C., in haar hoedanigheid van

Senior adviseur juridische zaken,

tegen

D., verpleegkundige, voorheen werkzaam te E.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Sandberg, advocaat te Assen.

1. Verloop van de procedure

De Inspectie voor de Gezondheidszorg - hierna de Inspectie - heeft op 16 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2014, onder Rep.nr. VP2014/07 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en aan de verpleegkundige de maatregel opgelegd van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden dat de verpleegkundige, alles op aanwijzing, onder toezicht en naar genoegen van de inspectie, zich via een traject zal bekwamen op het gebied van de onderhavige problematiek.

De Inspectie is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De verpleegkundige heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 september 2015, waar namens de Inspectie zijn verschenen B. en C. De gemachtigde van verpleegkundige heeft het Centraal Tuchtcollege bij brief van 18 juni 2015 meegedeeld dat verpleegkundige niet op de zitting wenst te verschijnen.

Mr. I. de Groot heeft de standpunten van de Inspectie toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Verweerster is vanaf 2004 als verpleegkundige werkzaam geweest bij F. en haar rechtsvoorgangers. Zij werkte op verschillende afdelingen, waaronder een afdeling verzorgd wonen en een afdeling met patiënten met uitbehandelde Korsakov. In 2010 was verweerster bij de afdeling beschermd wonen in G. werkzaam. Op deze afdeling werd een mannelijke patiënt (hierna: patiënt) behandeld. In april 2012 werd verweerster de persoonlijk begeleider van patiënt. In juli 2012 verliet patiënt de afdeling beschermd wonen in G. en kreeg hij op een andere wijze behandeling en begeleiding van de instelling. Verweerster was vanaf dat moment geen persoonlijk begeleider meer van de patiënt.

2.2

In augustus 2012 zond patiënt sms-berichten naar verweerster met het verzoek om contact met hem op te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster per email aan haar leidinggevende verzocht of het geoorloofd was om contact te onderhouden met patiënt. De leidinggevende van verweerster heeft per e-mailbericht expliciet te kennen gegeven dat zij geen contact met deze patiënt of andere patiënten mag onderhouden buiten de professionele werkkring. Verweerster heeft in reactie daarop aangegeven aan dat zij dit begreep.

2.3

In de periode augustus 2012 tot en met januari 2013 hebben verweerster en patiënt contact via whatsapp berichten, sms-berichten, e-mailberichten en telefoongesprekken.

2.4

In oktober 2012 is verweerster bij patiënt thuis op bezoek geweest.

2.5

In januari 2013 bezocht verweerster patiënt in de kliniek waar hij op dat moment was opgenomen. Kort na het bezoek ontstond een conflictueuze situatie tussen verweerster en patiënt. Zij hadden daarover verscheidene malen telefonisch contact. Ook heeft de partner van verweerster via whatsapp berichten contact gezocht met patiënt.

2.6

Op 28 januari 2013 heeft zowel patiënt als verweerster bij F. een melding gedaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De instelling is een onderzoek gestart. Na het onderzoek is de arbeidsovereenkomst van verweerster met F. beëindigd.

2.7

Naar aanleiding van een melding van F. bij klaagster dat verweerster zich grensoverschrijdend zou hebben gedragen jegens een patiënt, heeft klaagster een onderzoek ingesteld conform de ‘Leidraad Meldingen’ en naar aanleiding van haar bevindingen de onderhavige klacht ingediend.

2.8

Per 18 juni 2014 is verweerster op eigen verzoek uitgeschreven uit het BIG- register.

3. De klacht

Hieronder volgt een zakelijk weergegeven opsomming van de bevindingen van klaagster op grond van het onderzoek dat zij heeft verricht, gevolgd door een weergave van de verschillende klachtonderdelen.

3.1 Bevindingen onderzoek

a) Patiënt stuurde in augustus 2012 sms-berichten naar verweerster met het verzoek om contact met hem op te nemen. Verweerster heeft per email aan haar leidinggevende verzocht of het geoorloofd was om contact met patiënt te onderhouden. De leidinggevende reageerde afwijzend op het verzoek. Verweerster antwoordde dat zij hiervoor begrip had.

b) Verweerster stelde dat zij de situatie heeft besproken met collega’s en vrienden en onder druk van die collega’s is gezwicht wel contact te onderhouden met patiënt. Gedurende die privécontacten heeft verweerster het medisch dossier van patiënt nog ingezien.

c) In de periode augustus 2012 tot en met januari 2013 stuurden verweerster en patiënt elkaar vele whatsapp berichten en foto’s. Dit bleek uit de door patiënt beschikbaar gestelde telefoon. De inhoud van de berichten is deels seksueel intiem van aard. Daarnaast bleek uit deze berichten dat verweerster ook met patiënt communiceerde over andere patiënten. In diverse berichten gaf verweerster te kennen dat patiënt berichten diende te wissen.

d) Verweerster gaf in het gesprek met de inspectie toe dat zij whatsapp berichten heeft gewisseld met patiënt maar stelde zich niet in alle berichten te herkennen. Verweerster stelde zich niet te herinneren dat zij persoonlijke en intieme berichten heeft gestuurd/ontvangen. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij niet uitsluit dat een deel van de berichten is gemanipuleerd.

e) De inspectie heeft geconstateerd dat de inhoud van verschillende mediadragers tot in detail kloppen. Bijvoorbeeld het whatsapp bericht van

19 januari 2013 waarin wordt gerefereerd aan een telefoongesprek dat blijkens de door verweerster overgelegde telefoongegevens plaatsvond. Daarnaast erkende verweerster over en weer foto’s te hebben gestuurd aan patiënt.

f) Uit de door verweerster aangeleverde facturen is gebleken dat zij in ieder geval minimaal 252 sms-berichten heeft gestuurd naar patiënt. Verweerster herinnerde zich de inhoud daarvan niet. Daarnaast bleek uit de facturen dat zij in ieder geval 76 keer gebeld heeft naar het mobiele nummer van de patiënt, zowel tijdens kantooruren als daarbuiten. De duur van de gesprekken varieerde van één minuut tot een uur. Verweerster gaf te kennen dat zij dit deed om de patiënt te motiveren zijn alcohol- en drugsgebruik te staken.

g) Tussen verweerster en patiënt werden 10 e-mailberichten gewisseld. Deze

e-mailwisseling was seksueel getint. Tijdens het gesprek met de inspectie ontkende verweerster dit e-mailcontact. Zij zou slechts een e-mailbericht hebben gestuurd waarin ze zijn verhaal zou hebben samengevat en stelde dat het verhaal op de fantasie van de patiënt berustte.

h) In oktober 2012 ging verweerster bij patiënt thuis op bezoek.

i) In januari 2013 bezocht verweerster patiënt in de kliniek waar hij was opgenomen. Bij deze gelegenheid zoenden zij elkaar.

j) Op 26 januari 2013 ontstond er een conflict tussen verweerster en patiënt, waarna verweerster samen met haar partner voor de grap enkele anonieme berichtjes naar patiënt stuurde. Hij werd kwaad toen ze hun identiteit kenbaar maakten. De volgende dag hebben verweerster en patiënt ieder een melding bij de instelling gedaan. Beiden hebben elkaar beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag.

3.2 Eerste klachtonderdeel

Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag door meteen na de behandelrelatie een persoonlijke en intieme relatie met patiënt aan te gaan. Ze heeft hiermee in strijd met artikel 7:453 van het BW, de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en het instellingsprotocol gehandeld. Dat het grensoverschrijdend gedrag zich afspeelde nadat patiënt niet meer op de afdeling waar verweerster werkzaam was verbleef, doet daar niets aan af. Op de eerste plaats omdat patiënt nog een behandelrelatie met de instelling had en op de tweede plaats omdat artikel 2.2 van het instellingsprotocol een afkoelingsperiode van 12 maanden na beëindiging van de hulpverlening gebiedt.

3.3 Tweede klachtonderdeel

Verweerster heeft haar geheimhoudingsplicht geschonden door met derden over patiënt te spreken, alsmede door met patiënt over andere patiënten via whatapp berichten te communiceren. Hiermee heeft ze in strijd met artikel 7:457 BW en artikel 88 van de Wet BIG gehandeld, alsmede met de beroepscode.

3.4 Derde klachtonderdeel

Verweerster heeft na beëindiging van de behandelrelatie zonder toestemming van de patiënt zijn medisch dossier ingezien. Ze heeft hiermee in strijd met het goed hulpverlenerschap, zoals bedoeld in artikel 7:453 BW gehandeld. Ook hier heeft ze tevens de beroepscode geschonden.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel

Verweerster erkent dat zij buiten de behandelrelatie om privé contact heeft onderhouden met patiënt, maar ontkent dat dit een seksueel overschrijdend karakter harerzijds had. Toen patiënt verweerster per sms vroeg contact met haar op te nemen, heeft ze haar leidinggevende gevraagd of dit toegestaan was. Dit bleek niet het geval te zijn en dat heeft ze patiënt meegedeeld. Hij bleef contact met haar zoeken, omdat hij niemand zou hebben om mee te praten en hij zijn drank- en drugsprobleem moeilijk onder controle kon houden. Verweerster heeft de kwestie met collega’s besproken en zij spoorden haar aan om het contact wel aan te gaan. Ze heeft dit uiteindelijk ook gedaan. Het contact tussen hen stond in het teken van gesprekken met patiënt over zijn problemen. Op een gegeven moment vertelde patiënt haar dat hij verliefd op haar was. Ze zei hem dat de verliefdheid niet wederzijds was en dat hij dit uit zijn hoofd moest zetten. Hij legde zich hierbij neer waarna het contact werd voortgezet. Het contact is daarna weer gericht op zijn problematiek.

Verweerster is op verzoek van patiënt bij hem langs gegaan in de kliniek waar hij in januari 2013 was opgenomen, eerst met een collega en daarna alleen. Toen ze alleen bij hem was, zoende hij haar tegen haar zin. Ze is onmiddellijk weggegaan en heeft hem daarna nooit meer gezien. Ze heeft wel weer gereageerd op zijn berichten omdat ze zich verantwoordelijk voelde voor hem. Het contact escaleerde eind januari 2013 omdat ze niet toegaf aan wat patient wilde. Hij diende toen een klacht tegen haar in.

Verweerster ontkent ten stelligste dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De berichten die zij naar patiënt heeft verzonden, zijn ook nimmer seksueel getint geweest. Als hij dergelijke berichten heeft getoond, moet hij deze hebben gemanipuleerd. Verweerster ontkent ten stelligste de juistheid van de inhoud van de door klaagster overgelegde transcriptie. Uit een onderzoek naar de telefoon van verweerster is gebleken dat klaagster het geheugen van de mobiele telefoon van de patiënt niet volgens de forensische richtlijnen heeft gekopieerd. Hierdoor kan de integriteit van het verkregen bewijsmateriaal niet worden gewaarborgd. Over de door de klaagster overgelegde foto’s merkt verweerster op dat een aantal daarvan niet van haar afkomstig is. Het is goed mogelijk dat de whatsapp van verweerster is gehackt, hetgeen nogal eenvoudig schijnt te zijn.

4.2 Aangaande het tweede klachtonderdeel

Verweerster ontkent over patiënt te hebben gesproken met derden. Het gaat naar haar mening te ver om het feit dat haar partner op de hoogte was van het contact als een schending van het beroepsgeheim te kwalificeren. De whatsapp berichten die klaagster aanhaalt als bewijs dat ze met patiënt over andere patiënten heeft gesproken zijn gemanipuleerd.

4.3 Aangaande het derde klachtonderdeel

Verweerster erkent dat zij na het beëindigen van de behandelrelatie in het medisch dossier van patiënt heeft gekeken en dat zij dit niet had mogen doen. Ze heeft dit gedaan om te checken of bepaalde uitlatingen van patiënt klopten en beseft dat ze dit niet had mogen doen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Eerste klachtonderdeel (grensoverschrijdend gedrag)

5.1.1 Het College stelt allereerst vast over welke periode in deze zaak een behandelingsrelatie heeft bestaan tussen verweerster en patient. Het College overweegt hierover het volgende. In juli 2012 verliet patiënt de afdeling beschermd wonen in G. en kreeg hij op een andere wijze behandeling en begeleiding van de instelling. Verweerster was vanaf dat moment geen persoonlijk begeleider meer van patiënt. Formeel gezien is dat moment aan te duiden als het moment waarop de behandelingsrelatie tussen verweerster en patiënt is geëindigd. De feitelijke situatie laat evenwel een ander beeld zien. In de periode augustus 2012 tot en met januari 2013 hebben verweerster en patiënt contact met elkaar gehad. Uit diverse overgelegde stukken en ook uit het door verweerster gevoerde verweer maakt het College op dat de contacten tussen verweerster en patiënt zich ook in deze periode (mede) hebben gekenmerkt door behandelelementen. Verweerster heeft patiënt in die periode regelmatig van advies in het kader van zijn alcohol- en drugsproblematiek voorzien. Ook gaf verweerster patiënt gedurende die periode suggesties voor zijn dagbesteding, ritme en regelmaat en de problemen die hij ervoer in de omgang met derden. Naar het oordeel van het College is de behandelrelatie niet in juli 2012 beëindigd. Het College gaat ervan uit dat de behandelrelatie tot en met januari 2013 heeft voortgeduurd.

5.1.2 Het College is van oordeel dat verweerster zich in elk geval grensoverschrijdend heeft gedragen door - ondanks dat zij geen persoonlijk begeleider meer van patiënt was - in de periode augustus 2012 tot en met januari 2013 intensief en met grote regelmaat contacten met patiënt te onderhouden. Dat verweerster geen contact met de patiënt mocht onderhouden, was haar in augustus 2012 expliciet door haar leidinggevende te kennen gegeven. Verweerster is desondanks gedurende een periode van zes maanden het contact met patiënt blijven onderhouden. Dat collega’s van verweerster haar mogelijk hebben aangespoord om dit contact aan te gaan, doet aan dit oordeel niets af. Verweerster dient in haar functie de instructies van haar leidinggevende op te volgen. Ook nadat patiënt verweerster eind november 2012 te kennen gaf dat hij verliefd op haar was, heeft zij het contact tussen hen niet beëindigd. Verweerster heeft hiermee verwarring bij een kwetsbare patiënt in het leven geroepen en heeft in het verlengde hiervan haar beroepsmatige verantwoordelijkheid niet genomen.

5.1.3 De vraag die vervolgens rijst is wat de aard van de contacten is geweest en of verweerster daarbinnen als professionele hulpverleenster grensoverschrijdend gedrag heeft getoond.

5.1.4 Over de inhoud van het tussen verweerster en patiënt gevoerde contact verschillen klaagster en verweerster van mening. Verweerster erkent dat zij 252 sms-berichten en een grote hoeveelheid whatsapp berichten met patiënt heeft gewisseld. Ook erkent verweerster dat zij 76 keer gebeld heeft naar het mobiele nummer van de patiënt, zowel tijdens kantooruren als daarbuiten. Zij betwist evenwel dat de hierboven genoemde communicatie op enig moment seksueel getint is geweest en stelt dat patiënt de berichten moet hebben gemanipuleerd. Het College oordeelt hierover als volgt. Klaagster heeft bij brief van 8 mei 2014 de uitdraai van 3000 whatsapp berichten overgelegd. Gebleken is dat de inhoud van de whatsapp berichten corresponderen met de door verweerster overgelegde telefoongegevens. Het College geeft een voorbeeld van de contacten die hebben plaatsgevonden. In de whatsapp berichten wordt op 19 januari 2013 aangegeven dat verweerster met patiënt zal bellen wanneer zij in de auto zit en uit de overgelegde telefoongegevens blijkt ook dat verweerster later op de dag belt. Verweerster heeft zelf een lijst van telefoonverkeer met patiënt overgelegd. Patiënt is niet op de hoogte van de data en tijdstippen van die gesprekken. Manipulatie van de berichten lijkt om die reden hoogst onwaarschijnlijk. Dat er sprake is van corresponderende berichten en telefoongegevens blijkt ook uit het navolgende. Bij brief d.d. 9 juli 2014 heeft klaagster een aanvullend stuk (aanvullend op de reeds ingediende productie 16) ingediend, waaruit blijkt dat op in de periode 28 december 2012 tot en met 23 januari 2013 foto’s zijn verzonden via whatsapp berichten van verweerster naar patiënt. Ook deze whatsapp berichten en het verzenden van foto’s zijn met elkaar in overeenstemming. Op 20 januari 2013 wordt bijvoorbeeld een foto van een tatoeage verzonden en in de whatsapp berichten van in en rondom diezelfde dag wordt gesproken over een tatoeage.

5.1.5 Gelet op het feit dat de inhoud van de gegevens met elkaar corresponderen, de grote hoeveelheid whatsapp berichten en de erkenning van het verzenden van diverse foto’s acht het College het niet aannemelijk dat de inhoud van de whatsapp berichten door patiënt gemanipuleerd is. Ditzelfde geldt voor het door verweerster opgeworpen verweer dat haar whatsapp berichten gehackt zouden zijn. Verweerster heeft overigens ook nagelaten om dit verweer van een deugdelijke onderbouwing te voorzien. Zij heeft slechts de stelling opgeworpen dat haar whatsapp gehackt zou zijn maar zij heeft nagelaten om haar stelling met enig bewijsstuk te staven. Het College zal dan ook voorbij gaan aan het verweer van verweerster dat de whatsapp berichten gemanipuleerd ofwel gehackt zijn en gaat uit van de authenticiteit van de berichten.

5.1.6 Gelet op vorenstaande heeft het College kennis genomen van de inhoud van de whatsapp berichten. Verweerster heeft weliswaar betwist dat de berichten op enig moment seksueel getint zijn geweest maar naar het oordeel van het College blijkt uit onder meer de navolgende whatsapp berichten van verweerster aan patiënt het tegendeel:

17.15 uur 16 december 2012: Ow, ik moet zo eerst wat wissen, dit hoeven anderen niet te lezen…

17:27 uur 16 december 2012: niet goed voor jou, je doet nu al aan telefoonseks, beeld erbij niet voor jou niey vol te houden schat

17:35 uur 16 december 2012: wees maar blij dat ik er een rem op heb, anders……

17:42 uur 16 december 2012: denk dat mensen mij niet terugkennen als ze bovenstaande lezen

17:43 uur 16 december 2012: maar ik vind het leuk!!

20:49 uur 16 december 2012: waar zij wij mee bezig

20:49 uur 16 december 2012: heeft wel iets van vreemdgaan, alleen niet fysiek

22:58 uur 18 december 2012: mijn geiligheid heb ik nooit gezegd. Die van jou heb je zelf genoemd.

23:19 uur 18 december 2012: Miss is het ook wel mijn geiligheid. Wanneer ik single zou zijn dan kan ik me meer laten gaan. Hou nu de rem er nog op omdat ik weet dat dit niet eerlijk is tegenover M. Zou het ook niet leuk vinden als hij dit deed, of miss juist wel spannend. Maar eigenlijk voelt dit ook wel lekker. Verliefd nee, maar stiekem wel een lekker gevoel.

23:44 uur 18 december 2012: Lastige is dat het mij ook spannend lijkt om betrapt te worden, maar ik weet ook M tegenover jou staat

23:34 uur 21 december 2012: Nog 1 vraagje; jij doet vaker aan cyberseks, waarom is het dan nu zo “lekker”???

23:33 uur 23 december 2012: Er was duidelijke spanning, had niet langs moeten komen, van beide kanten en heel fout, maar tussen ons gezegd, het voelt niet verkeerd, been nee maakt niet uit, voor die tijd al.

09:29 uur 24 december 2012: vergeet gister oke, maar ik ben nu eenmaal geen ijskonijn, heb het zo lang mogelijk proberen tegen te houden. Maar jij wist het ook wel al toch? En ga je niet schuldig voelen, ook als je niet open was geweest was de spanning te snijden. Zegt ook wel iets over mijn relatie, anders was dit volgens mij niet gebeurd.

16:48 uur 27 december 2012: Wat liggen we op 1 lijn: gevoel schreeuwt idd JA, verstand zegt nee. Maar weet wel dat alles wat ik de laatste tijd heb gezegd gemeend is. Misschien niet verstandig en ook oneerlijk maar wel vanuit het hart. He, zet em op daar.

16:49 uur 27 december 2012: Ow, waarom zit je steeds in mijn kop???????!!!!??????

20:59 uur 28 december 2012: Dis niet goed.

20:59 uur 28 december 2012: En toch voelt het lekker.

21:01 uur 28 december 2012: Zal me inhouden, in ieder geval mn best doen. Dit is voor ons allebei niet leuk.

23:43 uur 1 januari 2013: Oke dan; Ondanks mijn relatie begin ik jou steeds leuker te vinden en dat weet je. Dus ja, wil jou ook graag zien, heel graag zelfs. Maar weet ook dat het daar niet bij blijft. Ik wil ook niet met jou gevoelens spelen, ben alleen bang dat ik dit wel doe.

21:20 uur 15 januari 2013: mijn gevoel voor jou is niet zomaar over schat

21:20 uur 15 januari 2013: bist wel mien lekker ding en dat blifst ook

21:39 uur 15 januari 2013: heb nog geen definitieve keus gemaakt

21:39 uur 15 januari 2013: denk nu niet dat ik je afwijs en dat je 2de keus bent. zonder kids was ik echt voor jou gegaan.

Het College is van oordeel dat uit de aangehaalde berichten kan worden opgemaakt dat het contact tussen verweerster en patiënt zich niet slechts beperkt tot een professioneel en vriendschappelijk contact maar dit contact ook in seksuele zin grensoverschrijdend is geweest. Hiermee heeft verweerster de professionele grenzen die zij als verpleegkundige volgens artikel 2:12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden van 2007 in acht behoort te nemen overschreden. Het desbetreffende artikel verbiedt een dergelijk grensoverschrijdend gedrag. Het College verwijst ook naar artikel 7:453 BW dat voorschrijft dat een hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht neemt en daarbij in overeenstemming handelt met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.

5.1.7 Het College heeft geen bewijs aangetroffen voor de stelling van klaagster dat tussen verweerster en patiënt op enig moment seksueel grensoverschrijdend contact in fysieke zin heeft plaatsgevonden. Aan deze stelling gaat het College voorbij.

5.1.8 Gelet op vorenstaande is naar het oordeel van het College vast komen te staan dat verweerster zich laakbaar heeft gedragen. Het eerste klachtonderdeel is gegrond. Dit levert een ernstig tuchtrechtelijk verwijt op.

5.2 Tweede klachtonderdeel (schending geheimhoudingsplicht)

Ingevolge artikel 2:10 van de Nationale Beroepscode voor Verpleegkundigen en Verzorgenden dient een verpleegkundige aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt te verstrekken dan met toestemming van de patiënt. De ratio hiervan is dat de patiënt erop moet kunnen vertrouwen dat van al hetgeen bekend is bij de verpleegkundige geen mededeling wordt gedaan aan derden. Deze geheimhoudingsplicht is ook opgenomen in artikel 7:457 BW. Naar het oordeel van het College heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden door met een derde over patiënt te spreken, alsmede door met patiënt over andere patiënten te communiceren. Dat deze derde de partner van verweerster betrof doet aan dit oordeel niet af. Het tweede klachtonderdeel is gegrond.

5.3 Derde klachtonderdeel (strijd gehandeld met goed hulpverlenerschap)

Verweerster heeft erkend dat zij na beëindiging van de behandelrelatie zonder toestemming van de patiënt zijn medisch dossier ingezien. Ze heeft hiermee in strijd gehandeld met haar verplichting om inbreuk op de privacy van een patient tot een minimum te beperken, zoals verwoord in artikel 2.11 van de Nationale Beroepscode voor Verpleegkundigen en Verzorgenden. Op grond hiervan acht het College ook het derde klachtonderdeel gegrond.

5.4 Met het oog op de te leggen maatregel neemt het College de volgende omstandigheden in aanmerking:

- de ernst van de verweten gedragingen,

- het feit dat het een kwetsbare patiënt met alcohol- en drugsproblematiek betrof,

- het feit dat verweerster het in haar door patiënt gestelde vertrouwen ernstig heeft geschaad

Daarbij rekent het College het verweerster ernstig aan dat zij in strijd met de expliciet door haar leidinggevende gegeven instructies contact heeft opgenomen en onderhouden met patiënt. Verweerster heeft dit bovendien met grote regelmaat en gedurende een langere periode gedaan.

Verweerster heeft met dit laakbare handelen niet alleen de voor haar geldende beroepsnormen overschreden maar met dit handelen mogelijk ook schade aan patiënt toegebracht. Een patiënt verkeert in een afhankelijkheidspositie en is daardoor kwetsbaar. Patiënten moeten er om die reden op kunnen vertrouwen dat een behandelaar dat vertrouwen niet zal beschamen. Het College acht in het onderhavige geval evenwel aannemelijk dat het handelen van verweerster nadelig is geweest voor patiënt en dat zij hem daardoor schade heeft berokkend.

Verder acht het College betreurenswaardig dat verweerster ondanks een persoonlijke oproep niet ter zitting is verschenen om een toelichting te geven over de ontstane situatie tussen haar en patient.

Alvorens het contact tussen verweerster en patient is ontstaan, heeft verweerster goed gefunctioneerd. Van disfunctioneren op enig moment is niet gebleken. Integendeel, uit de overlegde stukken blijkt dat verweerster een voorbeeldfunctie in haar team innam. Ook dit acht het College een omstandigheid die meegewogen dient te worden.

Vanwege het voorgaande is in deze situatie de maatregel van tijdelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend en toereikend. Het College zal aan de voorwaardelijke schorsing wel enkele bijzondere voorwaarden verbinden. Een therapeutisch traject gericht op de onderhavige problematiek acht het College om herhaling te voorkomen noodzakelijk.

Het College heeft er kennis van genomen dat verweerster zich op 18 juni 2014 heeft uitgeschreven uit het BIG-register. Omdat verweerster het gedrag heeft vertoond op het moment dat zij nog wel stond ingeschreven in het BIG-register en de mogelijkheid bestaat dat zij zich opnieuw zal inschrijven, zal het College niettemin de hierboven aangeduide maatregel opleggen. De wetgever heeft voor de situatie van de werking van een maatregel bij herinschrijving geen regels gegeven. Het College meent dat het daarom in de rede ligt dat de op te leggen schorsing geëffectueerd wordt bij herinschrijving. Dit betekent dat deze schorsing ingaat op het moment dat verweerster zich opnieuw inschrijft in het BIG-register.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Blijkens haar beroepschrift van 21 januari 2015 kan de Inspectie zich vinden in de gegrondverklaring van de klachten door het Regionaal Tuchtcollege en in de opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing, maar is de Inspectie het niet eens met de voorwaarden die het Regionaal Tuchtcollege daaraan heeft verbonden. Naar het oordeel van de Inspectie zijn de voorwaarden van de opgelegde schorsing door het Regionaal Tuchtcollege te breed en onvoldoende duidelijk geformuleerd. Verder is het voor de Inspectie niet helder op welk moment de voorwaarden beginnen te lopen. De Inspectie verzoekt het Centraal Tuchtcollege daarom om aanpassing van de inhoud van de reeds opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing.

4.2 De verpleegkundige heeft het Centraal Tuchtcollege bij brief van 24 maart 2015 meegedeeld dat zij heeft kennisgenomen van het beroepschrift van de Inspectie en dat zij zich refereert aan het oordeel van het Centraal Tuchtcollege.

4.3 Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Inspectie het Centraal Tuchtcollege verzocht de verpleegkundige tevens een zwaardere maatregel op te leggen dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan, omdat de verpleegkundige zich niet toetsbaar opstelt gedurende deze procedure.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt. Nu de Inspectie, gelet op haar beroepschrift, zich in hoger beroep heeft beperkt tot voorwaarden die het Regionaal Tuchtcollege heeft gesteld aan de door haar opgelegde maatregel, wordt het ter zitting gedane verzoek om een zwaardere maatregel wegens strijd met de goede procesorde niet besproken.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege volgt de Inspectie wel in haar betoog dat de voorwaarden van de schorsing zoals deze door het Regionaal Tuchtcollege zijn opgelegd, te algemeen en onvoldoende specifiek geformuleerd zijn. De Inspectie verwijst in haar pleitnotities naar eerdere uitspraken van het Centraal Tuchtcollege waarin voorwaarden aan een schorsing werden verbonden en verzoekt om aanpassing van de in de onderhavige zaak door het Regionaal Tuchtcollege geformuleerde voorwaarden, zoals verwoord in haar beroepschrift dan wel zoals verwoord in de eerdere uitspraken van het Centraal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde maatregel.

4.6 Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde maatregel;

opnieuw rechtdoende:

legt de verpleegkundige de maatregel op van schorsing van haar inschrijving in het BIG-register voor de duur van drie maanden en bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het Centraal Tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat zij, de verpleegkundige, binnen de proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar:

I. zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

II. de volgende voorwaarden niet is nagekomen:

a. dat zij zich onder behandeling stelt bij een gz-psycholoog of psychotherapeut, waarbij de behandeling is gericht op bewustwording van het thema overdracht – tegenoverdracht en het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen een behandelrelatie;

b. dat zij binnen drie maanden na (her)registratie in het BIG-register bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg opgave doet van de persoon van de gz-psycholoog/psychotherapeut, de gz-psycholoog/psychotherapeut ervan in kennis stelt dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij de gz-psycholoog/psychotherapeut informatie kan inwinnen over de aard, globale inhoud en frequentie van de behandeling en de gz-psycholoog/psychotherapeut toestemming geeft om informatie over voornoemde aspecten aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verschaffen;

c. dat zij de Inspectie voor de Gezondheidszorg schriftelijk laat weten wanneer de psychologische behandeling met instemming van de gz-psycholoog/psychotherapeut is voltooid, welke brief of verklaring door de gz-psycholoog/psychotherapeut mede ondertekend dient te worden ten bewijze van zijn instemming daarmee.

bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat de verpleegkundige wederom in het BIG-register is ingeschreven

bepaalt dat indien de verpleegkundige de voorwaarden niet volledig en tijdig naleeft, het Centraal Tuchtcollege alsnog de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de hiervoor opgelegde maatregel kan gelasten.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en

mr. P.J. Wurzer, leden juristen en W.J.B. Hauwert en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 19 november 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.