ECLI:NL:TGZCTG:2015:307 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.436
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:307 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-11-2015 |
Datum publicatie: | 19-11-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.436 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De aangeklaagde huisarts heeft na een daartoe strekkend verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming informatie aan de Raad gezonden. Klager heeft de praktijk van de huisarts verlaten en in dat kader verzocht zijn medisch dossier te vernietigen. Klager verwijt de huisarts dat hij onjuiste en niet te onderbouwen informatie over hem aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft verstrekt, die ertoe geleid heeft dat hij niet de ouderlijke macht over zijn kinderen heeft gekregen. Het RTG wijst de klacht in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.436 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. L.Beij, als jurist verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 1 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 augustus 2014, onder nummer 14/134 heeft dat College de klacht in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 september 2015, waar is verschenen de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Mr. Beij heeft het standpunt van de huisarts toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is in de periode 2005-april 2009 patiënt geweest in de praktijk van verweerder.
2.2. In februari 2009 heeft verweerder, na een daartoe strekkend verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, informatie over klager aan de Raad voor de Kinderbescherming gezonden.
2.3. In juli 2009 heeft klager verweerder kenbaar gemaakt diens praktijk te willen verlaten en heeft in dat kader verzocht zijn medisch dossier te vernietigen. “
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht en het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder, kort en zakelijk weergegeven, dat hij onjuiste en niet te onderbouwen informatie over hem aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft verstrekt, die ertoe geleid heeft dat hij niet de ouderlijke macht over zijn kinderen heeft gekregen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft, zakelijk en in het kort, aangevoerd dat hij in verband met het op verzoek van klager vernietigde medisch dossier moet afgaan op zijn geheugen. Hij herinnert zich dat bij het verzoek om informatie van de Raad voor de Kinderbescherming een daartoe strekkende machtiging van klager was gevoegd. De door hem verstrekte informatie bestond uit gegevens van feitelijke aard uit de behandelend sector en hetgeen hij zelf op basis van anamnese en onderzoek over klager wist. Daarnaast heeft hij zo feitelijk mogelijk antwoord gegeven op gerichte vragen, waaronder kennelijk een vraag naar de pedagogische kwaliteiten van klager. Verweerder achtte zich hiertoe gerechtigd en betwist overigens dat het door de Raad voor de Kinderbescherming genomen besluit uitsluitend op de inhoud van zijn brief is terug te voeren. “
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
5.1 Het college gaat er bij zijn beoordeling van uit dat verweerder het dossier van klager conform diens wens heeft vernietigd. Wel heeft klager een kopie van de brief die verweerder aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft gezonden overgelegd. Nu het dossier is vernietigd kan het college evenwel niet vaststellen dat verweerder in die brief onjuistheden heeft vermeld. Verder stelt het college vast dat niet is gebleken dat verweerder niet door klager was gemachtigd informatie te verstrekken.
5.3 Aan de hand van de overgelegde kopie kan het college daarnaast vaststellen dat verweerder zich heeft beperkt tot het verstrekken van feitelijke informatie en het geven van gerichte antwoorden op gestelde vragen.
5.4 Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten aanzien van de ingediende klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt, zodat de klacht in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij voert dezelfde feiten en argumenten aan als in eerste aanleg. Voor zijn stelling dat GGZ E. hem voor ommekomst van de voor een jaar afgegeven strafrechtelijke Rechterlijke Machtiging heeft ontslagen en heeft zorggedragen voor ambulante vervolgbegeleiding heeft hij de verwijzingsbrief van 9 oktober 2006 overgelegd.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot niet ontvankelijk verklaring wegens ontbreken van een duidelijke omschrijving tegen welk oordeel hij in beroep komt en op welke gronden, subsidiair tot verwerping van het beroep. De huisarts handhaaft zijn stelling dat hij in de – met toestemming van de klager aan de Raad voor de Kinderbescherming verstrekte – informatie slechts feitelijk heeft aangegeven wat hem gevraagd is.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege acht het beroep van klager ontvankelijk. Voldoende duidelijk is omschreven wat de klager beoogt met zijn beroepschrift. Het Centraal Tuchtcollege constateert met het Regionaal Tuchtcollege dat de huisarts het dossier van klager op diens verzoek heeft vernietigd; de gewraakte brief bevat slechts feitelijke informatie en geeft antwoord op gestelde vragen. Niet is gebleken dat hier onjuiste informatie is verstrekt door de huisarts. Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
dr. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en
mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.