ECLI:NL:TGZCTG:2015:299 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2015.126

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:299
Datum uitspraak: 10-11-2015
Datum publicatie: 10-11-2015
Zaaknummer(s): C2015.126
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde in eerste aanleg afgewezen. Het dossier bevat geen concrete aanwijzingen die de veronderstellingen van klager over de overlijdensoorzaken van zijn vader en zijn wantrouwen ter zake rechtvaardigen. Beroep verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.126 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, destijds werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 27 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen specialist ouderengeneeskunde C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2015, onder nummer 14/216 heeft dat College de klacht (in al haar onderdelen) afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien zijn twee brieven van klager van 18 en 22 juni 2015 aan het dossier toegevoegd.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.127 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 oktober 2015, waar zijn verschenen de arts en de arts in zaak C2015.127, bijgestaan door hun beider gemachtigde.

De zaak is van de zijde van de arts kort toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is de zoon van de heer A., geboren in 1930 (hierna:patiënt). Patiënt is na een doorgemaakt lacunair infarct in de rechter hemisfeer op 28 september 2012 ter revalidatie opgenomen op locatie ‘D.’ van de zorginstelling Stichting E. te B. Op

8 oktober 2012 is patiënt aldaar overleden.

2.2. Verweerster is als specialist ouderengeneeskunde werkzaam bij E., onder meer op de locatie en afdeling waar patiënt verbleef. Verweerster was de behandelaar van patiënt.

2.3. Verweerster heeft op 8 oktober 2012 het volgende, voor zover hier van belang, in het medisch dossier genoteerd:

´(..)

vanochtnd om 8.25 overleden; na korte periode van blazende ademhaling en motorische onrust en comateus raken. d/recifief CVA (..)’

2.4. In het zorgdossier van de verzorgenden staat op 8 oktober 2012 het volgende, voor zover hier van belang, over de patiënt genoteerd:

´(..)

Dhr is vanmorgen na een onrustige nacht onverwachts (8.25 uur )overleden. Familie was daar niet bij aanwezig. Arts heeft geschouwd en de familie over dit slechte nieuws op de hoogte gebracht (..)’ ”.

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in, naar het college begrijpt, dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens patiënt behoorde te betrachten door :

1. de overlijdensverklaring niet naar waarheid in te vullen;

2. tegenstrijdige verklaringen af te leggen over de toestand van patiënt in zijn laatste nacht voordat hij overleed;

3. in het medisch dossier van de patiënt te noteren dat hij regelmatig verdikt water dronk, terwijl dat niet het geval was.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan ”.

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt. Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.

5.2 Het college vindt voor de juistheid van het eerste en derde klachtonderdeel geen aanknopingspunten in het dossier. Het had op de weg van klager gelegen feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de overlijdensverklaring niet naar waarheid is ingevuld en dat de vochtintake lijsten zoals die door de verzorgenden worden bijgehouden niet juist zijn. Deze klachtonderdelen missen dan ook feitelijke grondslag. Wat betreft het tweede klachtonderdeel is het college van oordeel dat zelfs indien juist zou zijn dat verweerster tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd, deze tegenstrijdigheid niet van dien aard is dat dit handelen in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar is.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep en subsidiair tot verwerping daarvan.

4.3 Anders dan de arts aanvoert, is voldoende duidelijk wat de bezwaren van klager tegen de bestreden beslissing zijn. Klager kan dan ook in zijn beroep worden ontvangen.

4.4 Het beroepschrift geeft blijk van wantrouwen van klager jegens de arts over de gang van zaken rond het overlijden van zijn vader. Voor de veronderstellingen van klager over mogelijke overlijdensoorzaken zijn in het dossier echter geen concrete aanknopingspunten te vinden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van de arts is op geen enkele wijze gebleken.

4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. A.A. Keizer en drs. P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.