ECLI:NL:TGZCTG:2015:23 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2013.366

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:23
Datum uitspraak: 20-01-2015
Datum publicatie: 20-01-2015
Zaaknummer(s): C2013.366
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht richt zich tegen een psychiater en houdt - zakelijk weergegeven - in dat hij: 1. klaagster heeft bestempeld als een patiënt met een persoonlijkheidsstoornis waarmee hij in het kader van een tuchtprocedure een (ruim) 16 jaar durende behandeling zonder resultaat probeerde goed te praten; 2. een andere psychiater heeft gevraagd, zonder dat hij klaagster heeft gezien of gesproken en zonder haar toestemming, een rapport over haar te schrijven; 3. behandelplannen, voor zover aanwezig, van onvoldoende kwaliteit heeft gehanteerd als basis voor de 16 jaar durende behandeling; 4. klaagster gedurende 16 jaar een behandeling van onvoldoende kwaliteit heeft gegeven en 5. heeft geweigerd om op verzoek van klaagster de adresgegevens van de andere psychiater te verstrekken. Het RTG Amsterdam verklaart klaagster wat betreft de klachtonderdelen 1,3 en 4 niet ontvankelijk en wijst de klacht wat betreft de klachtonderdelen 2 en 5 af. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.366 van:

A., wonende te B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde mr. O.L. Nunes.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 24 september 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 april 2013, onder nummer 12/369, heeft dat College klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht en de klacht voor het overige afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 november 2014, waar zijn verschenen klaagster, en de arts, bijgestaan door mr. O.L. Nunes.

Mr. Nunes heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is zeer langdurig, ruim 16 jaar, onder behandeling geweest bij de D. Kliniek, waar verweerder als psychiater werkzaam is.

2.2 Verweerder heeft –in het kader van een eerdere tuchtrechtelijke procedure- aangegeven dat klaagster een persoonlijkheidsstoornis heeft.

2.3 In deze eerdere tuchtrechtelijke procedure heeft het Centraal Tuchtcollege op

30 augustus 2012 een eindbeslissing genomen.

2.3 Over de behandeling van klaagster is in het kader van eerdergenoemde procedure op verzoek van (de gemachtigde van) verweerder een rapportage geschreven door psychiater E.. Betreffende psychiater heeft klaagster niet (eerder) gezien of gesproken.

2.4 Klaagster heeft bij brief gedateerd 10 september 1012 aan verweerder de adresgegevens van de heer E. gevraagd. Verweerder heeft deze gegevens niet verstrekt.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder: 

(1) klaagster heeft bestempeld als een patiënt met een persoonlijkheidsstoornis waarmee hij in het kader van een tuchtprocedure, een (ruim) 16 jaar durende behandeling zonder resultaat probeerde goed te praten;

(2) psychiater E. heeft gevraagd, zonder dat hij klaagster gezien of gesproken heeft en zonder haar toestemming, een rapport over haar te schrijven;

(3) behandelplannen, voor zover die überhaupt aanwezig waren, van onvoldoende kwaliteit heeft gehanteerd als basis voor de 16 jaar durende behandeling;

(4) klaagster gedurende 16 jaar een behandeling van onvoldoende kwaliteit heeft gegeven en

(5) heeft geweigerd om op verzoek van klaagster de adresgegevens van psychiater E. te verstrekken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Ten aanzien van het eerste, derde en vierde klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Het feit dat er sprake is van een eindbeslissing in een eerdere tuchtzaak waarin de feiten naar voren gebracht in deze drie klachtonderdelen naar de mening van het college reeds voldoende aan de orde zijn gekomen, maakt dat het college zich, mede gelet het bepaalde in artikel 51 wet BIG thans niet verder over deze drie klachtonderdelen zal buigen. Het college verklaart klaagster in deze drie klachtonderdelen niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het college dat de door collega E. opgemaakte rapportage niet zozeer gericht was op de geneeskundige beoordeling van klaagster, doch op het beoordelen van het medisch handelen van verweerder. De rapportage dient derhalve opgevat te worden als een deskundig oordeel van een andere arts in verband met de verdediging door verweerder. Gelet hierop rustte er op verweerder geen verplichting om ervoor te zorgen dat klaagster door zijn collega werd gezien of gesproken. Ook behoefde klaagster niet op de hoogte te worden gesteld dan wel haar om toestemming te worden gevraagd om tot een dergelijk onderzoek over te gaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel overweegt het college dat de weigering om de adresgegevens van collega E. te verstrekken in de onderhavige situatie niet leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. Mede gelet de aard van de rapportage die collega E. opstelde en onder andere het feit dat de betreffende adresgegevens ook op andere wijze verkregen konden worden, rustte op verweerder geen verplichting om op eerste schriftelijk verzoek de betreffende gegevens te overleggen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor de klachtonderdelen (1), (3) en (4) niet-ontvankelijk is en voor de onderdelen (2) en (5) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1       Klaagster  beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter

beoordeling voor te leggen. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om ook het eerste, derde en vierde onderdeel van haar klacht in behandeling te nemen en zich uit te spreken over de diagnose persoonlijkheidsstoornis, de kwaliteit van de behandelplannen, voor zover aanwezig, en de behandeling. 

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3       Vooropgesteld wordt dat i ngevolge artikel 51 wet BIG iemand niet andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht indien met betrekking tot het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd reeds een onherroepelijke eindbeslissing is gegeven.

Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het eerste, derde en vierde klachtonderdeel zien op gedragingen van de arts waarover het Centraal Tuchtcollege reeds heeft beslist in de klachtzaak onder nummer C2011.295. In die klachtzaak heeft het Centraal Tuchtcollege op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan en geoordeeld over de aard en juistheid van de door de arts gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis, alsmede over de kwaliteit van de behandeling en de dossiervoering. Ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep van 5 november 2014 heeft klaagster bevestigd dat haar huidige klachtonderdelen één, drie en vier in de kern gelijk zijn aan de eerder door haar ingediende klachten tegen de arts, maar dat zij zich niet kan vinden in hetgeen het Centraal Tuchtcollege daaromtrent heeft overwogen. Anders dan klaagster heeft betoogd, brengt de omstandigheid dat zij haar klacht thans in andere bewoordingen heeft geformuleerd en vanuit een andere invalshoek beoordeeld wenst te zien niet mee dat de inhoud en strekking van de klacht zijn gewijzigd. De klacht, ter adstruering waarvan zij wederom haar medische dossier in het geding heeft gebracht, is dezelfde.  Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het eerste, derde en vierde onderdeel van haar klacht.

4.4       Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel betreffende de door psychiater E. opgestelde rapportage heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hieromtrent heeft overwogen in de tweede alinea onder 5.1. Het Centraal Tuchtcollege voegt hieraan toe dat de arts niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor (de inhoud van) het rapport van E..

4.5       Het vijfde klachtonderdeel heeft betrekking op de weigering van de arts om de adresgegevens van E. aan klaagster te verstrekken. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat op de arts, mede om privacyredenen, geen verplichting rustte om die gegevens aan klaagster te verstrekken.

4.6       Op grond van het voorgaande wordt het beroep verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en drs. M. Drost en

mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2015.

Voorzitter   w.g.                                Secretaris w.g.