ECLI:NL:TGZCTG:2015:231 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.250

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:231
Datum uitspraak: 23-07-2015
Datum publicatie: 23-07-2015
Zaaknummer(s): c2014.250
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige : klager is de vader en tevens de bewindvoerder van zijn dochter. De moeder is tot mentor van haar dochter benoemd. De dochter (die lijdt aan een psychose in het kader van schizofrenie) is onder meer opgenomen geweest op een gesloten afdeling. Klager verwijt de aangeklaagde verpleegkundige dat hij zijn dochter onder druk heeft gezet en valse documenten heeft gebruikt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege overweegt eerst dat de vader als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1, sub a Wet BIG ontvankelijk is in zijn klacht en verwerpt vervolgens het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.250 van:

A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

K., verpleegkundige, werkzaam te E., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons te

’s-Gravenhage.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 4 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen K. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 maart 2014, onder nummer 2012-258c, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.248, C2014.249, C2014.251, C2014.253, C2014.254, C2014.255 en C2014.256 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 maart 2015. De verpleegkundige is verschenen, bijgestaan door mr. K.T.B. Salomons voornoemd. Klager is niet verschenen.

Mr. Salomons heeft de standpunten van de verpleegkundige toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1 Klager is de vader van F. (hierna: betrokkene). Bij beschikking van de rechtbank E. van 21 april 2008 is de moeder van betrokkene tot mentor benoemd. Bij beschikking van het gerechtshof G. van 24 augustus 2011 is klager tot bewindvoerder van betrokkene benoemd.

2.2 Van 10 augustus 2011 tot 2 juli 2012 is betrokkene opgenomen geweest op de open behandel- en resocialisatieafdeling KB4. H. (klinisch psycholoog) bekleedt daar de functie van hoofdbehandelaar.

2.3 In het beloop ten behoeve van de verlenging van de rechterlijke machtiging (RM) heeft klinisch psycholoog H. gerapporteerd: ‘er werd in januari 2011 een RM aangevraagd, omdat er een grote kans was op maatschappelijke teloorgang, seksuele ontremming en eveneens een grote kans op agressie van en tegen derden.’

2.4 In de periode april 2012 – juni 2012 hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de moeder van betrokkene (haar mentor) en klinisch psycholoog H.. De moeder van betrokkene heeft daarbij aangegeven in te stemmen met het behandelplan en de ontslagvoorwaarden behorend bij de rechterlijke machtiging, waaronder gebruik van medicatie. De moeder van betrokkene heeft uitvoerig geprobeerd om betrokkene te motiveren tot vrijwillig medicatiegebruik. Klager werd uitgenodigd om bij de gesprekken aanwezig te zijn, maar is daarbij niet aanwezig geweest.

2.5 In verband met de aanvraag voor een voorwaardelijke machtiging is betrokkene op 27 juni 2012 onderzocht door psychiater I.. Zij was niet betrokken bij de behandeling van betrokkene.

2.6 Na langdurige klinische opname in verband met een psychose in het kader van schizofrenie is betrokkene op 2 juli 2012 ontslagen uit J. afdeling KB4, onder rechtelijke machtiging voortgezet verblijf ex artikel 16 Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).

2.7 Daarop kwam betrokkene in juli 2012 in ambulante behandeling bij J.. Daar was de verpleegkundige haar coördinerend behandelaar en was L. de behandelend psychiater.

Op 6 juli 2012 heeft het eerste gesprek tussen betrokkene en L. plaatsgehad.

De verpleegkundige heeft een ambulant behandelplan opgesteld en de voorwaarden voor de voorwaardelijke machtiging van artikel 14a BOPZ opgesteld.

In het behandelplan staat ingevuld bij Wilsbekwaam ‘ja’, en bij wilsonbekwaam inzake behandeling overeenstemming ‘ja’.

De voorwaarden en het behandelplan zijn door L. ondertekend.

Op 16 juli 2012 zijn door de verpleegkundige en de maatschappelijk werker met betrokkene het behandelplan en de voorwaarden hiervan besproken.

2.8 D. heeft als geneesheer-directeur van J. een verzoekschrift aan de Officier van Justitie gestuurd om een machtiging voor betrokkene te vorderen. In de begeleidende brief d.d. 16 juli 2012 is opgenomen ‘Om familierelaties niet te verslechteren achten wij het niet gewenst de familie een voorwaardelijke machtiging te laten aanvragen.’

2.9 Het behandelplan en de voorwaarden van het behandelplan zijn tijdens een BOPZ zitting op 13 augustus 2012 getoetst. De voorwaardelijke machtiging is voor de gebruikelijke zes maanden verleend.

2.10 Betrokkene is op 17 oktober 2012 opgenomen op de gesloten afdeling Opname 1 van J., nadat haar voorwaarden voor ontslag waren ingetrokken door de geneesheer-directeur, D.. Betrokkene werd aldaar behandeld doorM. (ANIOS) en N. (psychiater).

Vanaf de eerste dag van opname is aan betrokkene Clozapine voorgeschreven, hetgeen betrokkene weigerde. Op 2 november 2012 weigerde betrokkene nog steeds Clozapine en het psychotisch toestandsbeeld bleef onveranderd. N. heeft daarop een dwangbehandeling medicatie in verband met extern gevaar aangezegd.

N. beschouwde betrokkene wilsonbekwaam ter zake haar medicamenteuze behandeling. De moeder van betrokkene was als wettelijke vertegenwoordiger in verband met vakantie enige tijd niet bereikbaar voor overleg over de dwangbehandeling.

Uiteindelijk is op 22 november 2012 contact tot stand gekomen met de moeder van betrokkene en is gestart met het toedienen van Clozapine in het kader van dwangbehandeling.

2.11 Op 22 januari 2013 werd in de behandelplanbespreking besloten om de dwangbehandeltermijn na 3 maanden niet meer te verlengen.

Om betrokkene zich te laten voorbereiden op ontslag werd zij op 25 januari 2013 overgeplaatst naar een open afdeling (KB4 van J.)

2.12 Op 30 januari 2013 heeft de Officier van Justitie een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij dit verzoekschrift bevinden zich:

- de geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 16 lid 1 BOPZ;

- het behandelplan;

- de wettelijke aantekeningen.

2.13 Bij beschikking van 18 februari 2013 heeft de rechtbank E. machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk

4 februari 2014 verleend.

2.14 De huisarts van betrokkene is O.. Op 14 oktober 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de huisarts en de vader van betrokkene.

2.15 Klager heeft tevens klachten ingediend tegen D. (2012-258a),

I. (2012-258b), L. (2012-258d), H. (2012-258e), N. (2012-258f), M. (2012-258g) en O. (2012-258h), in welke zaken afzonderlijk wordt beslist.

3. De klacht

Klager verwijt de verpleegkundige dat hij betrokkene onder druk heeft gezet en valse documenten heeft gebruikt.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Dit zal voor zover van belang bij de beoordeling worden weergegeven.

5. De beoordeling

5.1 De verpleegkundige heeft samen met de maatschappelijk werkster betrokkene op 16 juli 2012 gesproken. Tijdens deze bespreking was betrokkene goed aanspreekbaar, reageerde vriendelijk en adequaat. Het behandelplan en de voorwaarden zijn doorgenomen en daarmee heeft betrokkene ingestemd. Uit de stukken blijkt niet dat betrokkene op dat moment onder druk is gezet.

Tijdens de BOPZ zitting op 13 augustus 2012 is betrokkene gehoord en is het behandelplan en de voorwaarden getoetst. Uit het proces-verbaal van verhoor van die zitting blijkt dat er consensus was over het behandelplan en de voorwaarden. Uit het dossier volgt niet dat de verpleegkundige betrokkene onder druk heeft gezet en valse documenten heeft gebruikt. Dit klachtonderdeel is aldus ongegrond.

5.2 Voor het overige zijn de klachtonderdelen jegens de verpleegkundige onvoldoende duidelijk. Zo is niet duidelijk welke privacy schendende opmerkingen de verpleegkundige zou hebben gemaakt. Ook voor het overige is niet duidelijk wat de verpleegkundige concreet wordt verweten.

5.3 De klachtonderdelen zijn ongegrond; de klacht van klager zal dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en hij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klager in zijn klacht althans tot verwerping van het beroep. Volgens de verpleegkundige kan klager niet worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1, sub a v an de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

Ontvankelijkheid van klager in zijn klacht

4.3 Anders dan namens de verpleegkundige is betoogd kan klager in zijn klacht over de behandeling van zijn meerderjarige dochter worden ontvangen. Ingevolge vaste rechtspraak is daarvoor bepalend of een patiënt - die in staat is zelf een klacht in te dienen - ermee instemt dat een familielid een klacht indient over de behandeling. Uit de omstandigheden dat de dochter het klaagschrift heeft ondertekend en dat zij aanwezig is geweest bij het vooronderzoek in eerste aanleg kan worden afgeleid dat zij instemt met de indiening van de klacht. Er is niet gebleken van concrete aanwijzingen waaruit volgt dat de dochter nadien terug is gekomen op haar instemming. Op grond hiervan wordt klager als rechtstreeks belanghebbende beschouwd in de zin van artikel 65, lid 1, sub a van de Wet BIG.

Beoordeling

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L de Vries, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en P. Nieuwenhuizen-Berkovits en

W.J.B. Hauwert, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juli 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.