ECLI:NL:TGZCTG:2015:203 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.428

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:203
Datum uitspraak: 23-06-2015
Datum publicatie: 23-06-2015
Zaaknummer(s): c2014.428
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige o.a. het stellen van een onjuiste diagnose, onterecht voorschrijven van medicatie, onjuiste verslaglegging, lichamelijk en geestelijk letsel, het doen toenemen van verwarring en het verstrekken van onjuiste informatie. Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Hoger beroep klager, voor zover ontvankelijk, verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.428 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

E., verpleegkundige, werkzaam te Q., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J.W. Schreurs, als jurist verbonden aan GGNet te S..

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 9 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen E. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 oktober 2014, onder nummer 260/2013, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 21 mei 2015, waar klager is verschenen, alsmede de verpleegkundige, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het dossier van klager) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager geboren in 1978, deed een promotieonderzoek in de fysische chemie in L., is daar gedecompenseerd en is in oktober 2006 naar zijn ouderlijk huis in D. gekomen.

Verweerder, die verbonden is aan de instelling voor geestelijke gezondheidszorg GGNet te Q. is geregistreerd als psychotherapeut en als verpleegkundige. In de onderhavige casus heeft verweerder samen met een psychiater een crisisbeoordeling gedaan. Dergelijke beoordelingen doet de psychiater in de regel samen met een verpleegkundige. Daarom is het handelen van verweerder in die hoedanigheid getoetst.

Verweerder heeft op verzoek van de huisarts van klager, klager op 26 oktober 2006 als voorwacht samen met de achterwacht/psychiater van de crisisdienst van GGNet te Q. beoordeeld.

Verweerder heeft in het dossier genoteerd:

“Tref cliënt volgens afspraak, in bijzijn van vader, bij bureaucontact op verwijzing van de huisarts, aan. Cliënt maakt bij kennismaking een enigszins gespannen indruk. Enige tijd na start van het gesprek vraagt cliënt om de komst van vader, die aanvankelijk niet aan het gesprek deelneemt en in de wachtkamer is achtergebleven.

Cliënt is heden vanuit M. naar zijn ouderlijk huis geloodst. Hij verblijft sinds

1 ½ jaar in L. in verband met het daar verrichten van promotieonderzoek (fysische chemie). In april van dit jaar werd een verliefdheid niet beantwoord met in die periode daarna het ontwikkelen van paranoïde gedachten, die nu uitmonden in paranoïde psychose met wanen, visuele en haptische hallicunaties, waarbij de realiteitstoetsing nog partieel in tact is. Cliënt heeft de beleving dat iemand hem iets wil aandoen.

Bij het zichzelf in de spiegel aanschouwen heeft cliënt zich als een baby waargenomen, hetgeen cliënt zelf duidt als een hallucinatoire beleving en derhalve als een ik-vreemd ervaren

Cliënt heeft het idee dat er hormonen zijn ingespoten en het beleven dat hij van geslacht verandert, waarbij het waarnemen van verandering van geslachtsdelen. Cliënt wil zich in het ziekenhuis hierop laten onderzoeken. Cliënt heeft betrekkingsideeen, geeft betekenis aan tv-uitzendingen, die expliciet voor hem bedoeld zijn en een boodschap in zich dragen. Cliënt ervaart het als vreemd bij het niet kennen van seksueel contact, toch SOA te hebben. Cliënt had eerder een periode van alleen, eenzaam zijn. Cliënt zou wel vriendschappen hebben, vooral bij sport, het wielrennen. Cliënt moet tijdens het contact bij moeder checken of het wel waar is dat deze met de crisisdienst telefonisch contact heeft gehad.

Cliënt is zijn gevoel kwijt, benoemt affect als vlak. Hij is verontrust en somber gestemd met verder een niet bestaan van vitale kenmerken. Cliënt heeft een afscheidsbrief aan familie en vrienden geschreven omdat hij daartoe gedreven werd zonder suïcidale intenties.

Cliënt controleert eten vanuit angst dat hij vergiftigd wordt. Heeft het beleven geruïneerd te worden.”

Op basis van dit contact is als voorlopige diagnose/werkdiagnose gesteld een paranoïde psychose.

Er waren geen gevaarscriteria die een opname rechtvaardigden.

De achterwacht-psychiater heeft klager als medicatie Risperdal en Akineton voorgeschreven.

Een vervolgcontact werd voor de volgende dag afgesproken. Dit contact vond niet plaats met verweerder maar met een psychiater.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

- Onjuiste diagnose;

- Onterecht voorschrijven van medicatie;

- Onjuiste medicatie;

- Onjuiste verslaglegging;

- Lichamelijk en geestelijk letsel (Tijdelijk > 1 jaar)

- Het doen toenemen van verwarring;

- Werkloosheid en inkomstenderving;

- Het verstrekken van onjuiste informatie;

- Gebrek aan kennis over de invloed van chemicaliën op het menselijk lichaam

of het gebruiken van medicatie om mensen makkelijk beïnvloedbaar te maken.

Klager is van oordeel dat als gevolg van de diagnose en de medicatie zijn hersencapaciteit significant is afgenomen en dat hij zijn promotietraject als wetenschappelijk onderzoeker niet meer kon uitvoeren, terwijl hij aan een goed onderzoek bezig was. Ook is hij vele jaren in de war gebleven door de medicatie en is hij nu nog steeds zoekend naar werk omdat hij zijn promotietraject niet optimaal heeft afgerond.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder is van mening op gronden genoemd in zijn verweerschrift dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Verweerder heeft in zijn functie van voorwacht en als verpleegkundige gehandeld binnen de grenzen van de eigen professionele beroepsverantwoordelijkheid en naar de standaard van goed hulpverlenerschap. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek 2 van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken, waarvan met name het dossier van klager.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de bij de stukken overgelegde producties - en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe.

Het enige contact dat verweerder met klager heeft gehad was het contact op

26 oktober 2006 toen verweerder klager heeft gezien op verwijzing van de huisarts van klager in de crisisdienst ter beoordeling van de toestand van klager.

Verweerder heeft van zijn bevindingen verslag gedaan zoals hierboven weergegeven. Het college heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat dit verslag niet juist zou zijn.

Het college is, op basis van dit verslag van oordeel dat de door verweerder, in overleg met de psychiater, gestelde voorlopige diagnose/werkdiagnose op goede gronden is gesteld.

Verweerder heeft als verpleegkundige de medicatie niet aan klager voorgeschreven. Daarvan kan verweerder daarom in ieder geval geen verwijt worden gemaakt.

5.4

De overige klachtonderdelen heeft klager verder niet of onvoldoende nader onderbouwd. Deze dienen daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans niet in voldoende mate, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Voor zover klager zijn klacht in hoger beroep heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van die klachtonderdelen.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in hoger beroep zijn klacht heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. H.G.M. Henke en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.