ECLI:NL:TGZCTG:2015:195 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.147

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:195
Datum uitspraak: 23-06-2015
Datum publicatie: 23-06-2015
Zaaknummer(s): c2014.147
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagsters verwijten de verpleegkundige dat hij: 1. tegen hun zin hun woning is binnengedrongen; 2. hun privacy heeft geschonden door medische vragen te stellen; 3. een onprofessionele houding heeft aangenomen tijdens een conflictgesprek tussen klaagsters en hun buren; 4. ondanks een andersluidende belofte niets meer van zich heeft laten horen; 5. zich schuldig heeft gemaakt aan smaad; 6. brieven van klaagsters aan de burgemeester heeft beoordeeld zonder daarvoor bevoegd te zijn; 7. in strijd met de waarheid heeft beweerd dat klaagsters geen recht op inzage in en een afschrift van hun dossier hebben; 8. de diagnose van een psychiater in twijfel heeft getrokken en 9. klaagsters ten onrechte heeft beschuldigd van stalken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond en wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Daarbij overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het feit dat de verpleegkundige geen inzage in en afschrift van de door hem gemaakte werkaantekeningen aan klaagsters heeft verstrekt gezien de specifieke omstandigheden van het geval de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk kan worden verweten.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.147 van:

A. en B., beiden wonende te C., appellanten, klaagsters in eerste aanleg,

tegen

D., verpleegkundige, werkzaam te E., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M.J. Bos.

1. Verloop van de procedure

A. en B. - hierna klaagsters - hebben op 29 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 januari 2014, onder nummer VP2013/05 heeft dat College de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagsters zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 april 2015, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. M.J. Bos voornoemd. Klaagsters zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd:

(…) 2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klaagsters zijn twee zusters die samenwonen in een huurhuis in E.. Zij zijn beiden bekend bij het Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) in de regio, alwaar verweerder werkzaam is als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. Daarnaast is verweerder ook werkzaam bij de GGZ F., de Verslavingszorg G. en H. (ondersteuning bij wonen en ambulante begeleiding).

2.2

Klaagsters hebben diverse instanties aangeschreven omtrent de door hen ervaren geluidshinder afkomstig van de buren aan weerszijden van hun woning. In het kader van deze ervaren overlast, en via de OGGZ, is verweerder betrokken geraakt bij hen. Kenmerkend voor de door hem verleende zorg in deze casus is dat deze ongevraagd pleegt te worden verleend aan cliënten die zelf niet om hulp vragen onderscheidenlijk waarvoor reguliere hulpverlening geen passende oplossing kan bieden. Dit wordt ook wel ‘bemoeizorg’ genoemd.

3. De standpunten der partijen

Het College geeft hierna een zakelijke weergave van de diverse klachtonderdelen, telkens gevolgd door het – eveneens zakelijk weergegeven – verweer ter zake.

3.1.1 Eerste klachtonderdeel

Verweerder is volgens klaagsters op 17 augustus 2011 hun woning tegen hun zin in binnengedrongen door zich anders voor te doen dan hij is. De medewerker van de woningcoöperatie, met wie hij meeging tijdens het eerste huisbezoek omdat klaagsters hadden geklaagd over geluidsoverlast afkomstig van de buren, zou aangaande zijn aanwezigheid hebben gezegd: “Dit scheelt jullie weer een bezoek aan de dokter.” Aangezien verweerder dit niet weersprak en bovendien enkele medische vragen stelde, heeft hij volgens klaagsters valselijk de indruk gewekt een arts te zijn, dan wel een medisch deskundige bij de Afdeling WMO van de gemeente I.-E..

3.1.2 Verweer

Verweerder bestrijdt het voorgaande. Hij heeft tijdens het eerste contact met klaagsters – dat al eerder plaatsvond, namelijk in februari 2011 – reeds gezegd dat hij sociaal-psychiatrisch verpleegkundige is en werkzaam bij de OGGZ. Hij ging er op 17 augustus 2011 dan ook van uit dat klaagsters op de hoogte waren van zijn hoedanigheid. Het feit dat hij een aantal medisch georiënteerde vragen heeft gesteld, betekent niet dat hij zich als arts heeft voorgedaan. Voorts stelt hij dat hij niet het huis van klaagsters is ‘binnengedrongen’, maar was meegevraagd op huisbezoek door een medewerker van de woningcoöperatie om mee te denken over een oplossing aangaande de door klaagsters ervaren overlast.

3.2.1 Tweede klachtonderdeel

Klaagsters stellen dat verweerder hun privacy heeft geschonden door aan klaagster B. medische vragen te stellen, terwijl hij naderhand helemaal geen arts bleek te zijn. Ook heeft hij hun privacy geschonden door het minutieus bekijken van hun woning.

3.2.2 Verweer

Verweerder betoogt dat hij alleen vanuit zijn eigen professionele deskundigheid heeft willen meedenken over een oplossing tussen klaagsters en hun buren aan weerszijden. Dat verklaart zijn aanwezigheid in hun huis en de gesprekken die hij met hen heeft gevoerd. Hij heeft zich echter – zoals hij ook al heeft gesteld in reactie op het eerste klachtonderdeel – niet als arts voorgedaan. Klaagsters kunnen er bovendien op vertrouwen dat hij op een zorgvuldige en vertrouwelijke wijze omgaat met hun gegevens. Van een schending van de privacy is dan ook geen sprake, aldus verweerder.

3.3.1 Derde klachtonderdeel

Klaagsters verwijten verweerder een onprofessionele houding tijdens een conflictgesprek tussen hen en hun buren in februari 2011. Klaagster B. werd namelijk door verweerder bespottelijk gemaakt op dit moment. Verweerder zou enkele theatrale gebaren hebben gemaakt en tegen B. hebben gezegd dat zij bij het toneel had moeten gaan toen zij haar paraplu toonde met zonwerende folie die zij gebruikt in verband met haar lichtschuwheid. Ook liet hij de aanwezigen duidelijk blijken aan wiens kant hij stond, namelijk niet aan de kant van klaagsters.

3.3.2 Verweer

Verweerder stelt zich niet te herkennen in de beschrijving van zijn gedrag. Of hij heeft gezegd dat B. bij het toneel had moeten gaan, weet hij niet meer. Wel weet hij dat hij klaagsters serieus nam tijdens dit gesprek. Dat hij niet aan hun kant stond, betwist hij. Hij heeft destijds wel voor een neutrale opstelling gekozen, omdat die hem op dat moment de beste leek. Hij wilde namelijk tot een oplossing komen waarin ook de buren zich konden vinden. Achteraf realiseert hij zich dat hij hiermee bij klaagsters wellicht de indruk heeft gewekt voor de buren te kiezen. Dit is echter noch het geval, noch zijn bedoeling geweest.

3.4.1 Vierde klachtonderdeel

Ondanks zijn belofte en de noodzaak hiertoe zou verweerder ineens niets meer van zich hebben laten horen. Klaagster B. zou hem op 17 augustus 2011 hebben verteld over haar ernstige slaapproblemen (als gevolg van de geluidsoverlast) waarop hij mededeelde haar te zullen bellen. Dit heeft hij echter niet gedaan.

3.4.2 Verweer

Verweerder erkent dat hij vanwege de vakantieperiode inderdaad heeft verzuimd klaagsters te bellen ondanks zijn toezegging.

3.5.1 Vijfde klachtonderdeel

Klaagsters beschuldigen verweerder van smaad. Hij zou tijdens een zorgconferentie (een groot zorgoverleg met vertegenwoordigers van diverse instellingen/instanties waarbij klaagsters centraal stonden) in het bijzijn van de huisarts op 27 oktober 2011 over de aantasting van de nachtrust van klaagsters hebben gezegd: “Of het is waar, of het is verbeelding.” Met deze stemmingmakerij heeft hij in de optiek van klaagsters twijfel gezaaid, terwijl er bij wijze van second opinion reeds een posttraumatische stressstoornis bij hen was geconstateerd door een psychiater.

3.5.2 Verweer

Verweerder ontkent dat hij zich aan smaad schuldig heeft gemaakt tijdens de betreffende zorgconferentie. Hij heeft van te voren even met de huisarts van klaagsters gesproken over de rollenverdeling tijdens de zorgconferentie, verder niet. Hij heeft zich juist heel terughoudend en op de achtergrond opgesteld, omdat klaagsters zich in hun grieven vooral tegen hem richtten.

3.6.1 Zesde klachtonderdeel

Verweerder heeft volgens klaagsters brieven van hen gericht aan de burgemeester van I.-E. beoordeeld zonder hiertoe bevoegd te zijn. Daarnaast was hij onaangekondigd aanwezig tijdens het gesprek dat zij op 10 mei 2011 met de burgemeester hebben gevoerd. Hij zou voorafgaand aan dit gesprek tegen de burgemeester hebben gezegd dat de brieven zijn geschreven door iemand ‘die in de war is’.

3.6.2 Verweer

Verweerder stelt dat hij de bewuste brieven inderdaad heeft gelezen, maar dat dit enkel in het belang van de OGGZ-begeleiding is gebeurd. Hierover heeft hij echter niet van te voren met de burgemeester gesproken. Ook heeft hij de burgemeester geen informatie over hen verstrekt. Tijdens het bewuste gesprek vervulde hij een passieve rol, wat overigens ook niet wordt ontkend door klaagsters. Voorts koos hij voor een neutrale opstelling en niet voor die van bondgenoot van klaagsters. Wellicht hebben klaagsters dit verkeerd opgevat en denken zij dat hij aan de andere kant stond. Als dit het geval is, betreurt hij het dat zijn insteek niet heeft gewerkt zoals hij had bedoeld. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat hij in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.7.1 Zevende klachtonderdeel

Klaagsters verwijten verweerder dat hij de diagnose van een psychiater in twijfel zou hebben getrokken. Als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige ontbeert hij de kennis om dit te doen.

3.7.2 Verweer

Verweerder bestrijdt dat hij de diagnose die klaagsters bedoelen in twijfel zou hebben getrokken. Wel heeft hij gezegd dat de diagnose voor hem niet belangrijk is, omdat hij als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige in de gesprekken een bemiddelende functie heeft en hij naar een oplossing wil zoeken. In dat kader is de diagnose voor hem niet relevant.

3.8.1 Achtste klachtonderdeel

Volgens klaagsters zijn zij door verweerder ten onrechte beschuldigd van stalken. Hij heeft hiervoor geen bewijs aangedragen.

3.8.2 Verweer

Het betreurt verweerder dat klaagsters zich door hem beschuldigd voelen van stalken. Hij kan zich niet herinneren deze beschuldiging ooit te hebben geuit. Mochten zij dit wel zo ervaren hebben, dan biedt hij hiervoor zijn verontschuldigingen aan.

4. De beoordeling

4.1 Eerste klachtonderdeel

Het dossier biedt geen aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling dat verweerder zich als arts zou hebben voorgedaan. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

4.2 Tweede klachtonderdeel

Dit klachtonderdeel hangt voor een deel samen met het eerste. Aangezien het ervoor wordt gehouden dat verweerder zich niet als arts heeft voorgedaan, kan niet worden gezegd dat hij onder valse voorwendselen medische informatie van klaagster B. zou hebben gekregen. Op welke wijze het in het kader van de reden van de aanwezigheid van verweerder ‘minutieus beoordelen van de woning’ – als hier al sprake van zou zijn geweest – tot een schending van de privacy zou hebben geleid, dan wel anderszins aanleiding tot een tuchtrechtelijk verwijt zou moeten zijn, valt naar het oordeel van het College niet in te zien. Ook dit tweede klachtonderdeel faalt derhalve.

4.3 Derde klachtonderdeel

Over de gedragingen van verweerder tijdens het conflictgesprek met de buren van klaagsters lopen de lezingen uiteen. Nu het dossier geen uitsluitsel biedt over het werkelijke verloop van dit gesprek, noch over de wijze waarop verweerder zich tijdens dit gesprek heeft gepresenteerd, kan niet worden vastgesteld dat de versie van klaagsters de juiste is. Reeds hierom is ook dit derde klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Vierde klachtonderdeel

Verweerder erkent klaagsters niet te hebben teruggebeld ondanks zijn toezegging. Dit zou er bij zijn ingeschoten vanwege zijn vakantie in de periode volgend op

17 augustus 2011. Hoewel verweerder niet juist heeft gehandeld door deze toezegging niet na te komen, acht het College deze tekortkoming onder de gegeven omstandigheden niet van zodanige betekenis dat dit een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Om die reden is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Vijfde klachtonderdeel

Aangaande de beschuldiging van verweerder dat hij smaad zou hebben gepleegd, geldt – gelijk het derde klachtonderdeel – dat de versies van beide partijen uiteenlopen. Nu het dossier ook hier geen steun biedt voor de juistheid van de stelling van klaagsters, kan de juistheid daarvan niet worden vastgesteld. Reeds vanwege dit gegeven is het vijfde klachtonderdeel dan ook ongegrond.

4.6 Zesde klachtonderdeel

Wat betreft het zesde klachtonderdeel overweegt het College dat het enkele feit dat verweerder, in het kader van de OGGZ-begeleiding, brieven heeft gelezen die aan de burgemeester waren gericht, geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. De stelling van klaagsters dat verweerder zou hebben gezegd dat de brieven geschreven zijn door iemand die in de war is, wordt door hem weersproken en vindt geen steun in de stukken. De juistheid van deze stelling is daarmee niet komen vast te staan. Voorts geldt ten aanzien van de onaangekondigde aanwezigheid van verweerder, dat dit naar het oordeel van het College op zichzelf geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook het zesde klachtonderdeel ongegrond is.

4.7 Zevende klachtonderdeel

Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor de gegrondheid van de door verweerder betwiste stelling dat hij de diagnose van de psychiater in twijfel zou hebben getrokken. Dit betekent dat dit klachtonderdeel faalt.

4.8 Achtste klachtonderdeel

De gestelde beschuldiging van stalken aan het adres van klaagsters wordt door verweerder ontkend. Nu de lezingen van partijen hierover uiteen lopen, bestaat er geen grond de stelling van klaagsters, die in de stukken geen steun vindt, voor juist te houden. Het College acht dit laatste klachtonderdeel dan ook eveneens ongegrond.

5. Slotsom

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond dienen te worden verklaard. (…)

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “2. Vaststaande feiten ” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep hebben klaagsters hun klacht herhaald en nader toegelicht. Zij hebben daarbij aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege een van de klachtonderdelen niet heeft behandeld, te weten hun klacht dat de verpleegkundige hen ten onrechte het recht op inzage in en het verkrijgen van een afschrift van hun patiëntendossier heeft onthouden.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Hij heeft daarbij gesteld dat het aanwezige dossier geen

medisch dossier als bedoeld in artikel 7: 454 BW, ingevoegd bij de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO) is en dat er dientengevolge ook geen inzagerecht is. Het dossier bevat door de netwerkvoorzitster gemaakte werkaantekeningen, waarmee hij geen bemoeienis heeft gehad en waarvoor hij niet verantwoordelijk is, aldus de verpleegkundige.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat deze klacht ook in eerste aanleg naar voren is gebracht (zie repliek verweerschrift van 31 juli 2013 onder 7), zodat geen sprake is van een nieuwe klacht die niet voor het eerst in hoger beroep ter beoordeling kan worden voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege zal dan ook op het klachtonderdeel beslissen en overweegt daaromtrent het volgende.

4.4 In de onderhavige zaak is zogenaamde ‘bemoeizorg’ geboden. Zoals het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, is kenmerkend aan deze zorg dat die ongevraagd wordt verleend aan cliënten die zelf niet om hulp vragen of voor wie de reguliere hulpverlening geen passende oplossing kan bieden. Voor de uitwisseling van persoonsgegevens voorafgaande aan en gedurende het bemoeizorgtraject is door de GGD Nederland, de GGZ Nederland en de KNMG de ‘Handreiking Gegevens Uitwisseling in de Bemoeizorg’ (hierna: de handreiking) opgesteld. In de handreiking, althans in de bijbehorende bijlage, waarvan ten tijde van het thans voorliggende handelen van de verpleegkundige de versie van maart 2007 van toepassing was, wordt aanbevolen dat hulpverleners in alle fasen van het bemoeizorgtraject handelen in de geest van de WGBO, ook in de gevallen waarin die wet formeel niet van toepassing is. Voorts is daarin vermeld dat de WGBO regelt dat cliënten een dossier krijgen, waarin naast persoonlijke gegevens, de diagnose of probleemanalyse, het behandelingsplan en de voortgang van de behandeling worden vastgelegd.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat een verpleegkundige in beginsel overeenkomstig voornoemde aanbeveling in de handreiking, op verzoek van een cliënt, inzage in en een afschrift van diens dossier moet verstrekken. Dat de verpleegkundige dit in de onderhavige zaak niet heeft gedaan, valt hem echter gezien de specifieke omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk te verwijten. In dit kader is van belang dat de verpleegkundige incidenteel, op verzoek van andere zorgverleners, bij het zorgtraject van klaagsters betrokken is geweest en dat hij daarbij slechts een bemiddelende en ondersteunende rol heeft gespeeld en geen bemoeienis heeft gehad met de door de netwerkvoorzitster gemaakte aantekeningen. De verpleegkundige is niet als (een van de) hoofdbehandelaar(s), maar zijdelings als adviseur bij de behandeling betrokken geweest en heeft daarvan slechts werkaantekeningen gemaakt. Het klachtonderdeel faalt.

4.6 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

M. Wigleven, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en

mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.