ECLI:NL:TGZCTG:2015:193 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.465
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:193 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2015 |
Datum publicatie: | 23-06-2015 |
Zaaknummer(s): | c2013.465 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige, kort gezegd, dat zij niet adequaat heeft gereageerd op zijn hevige pijnklachten terwijl hij op de verkouver verbleef. Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Hoger beroep klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.465 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
D., verpleegkundige, werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna: klager – heeft op 4 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. – hierna: de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van
2 oktober 2013, onder nummer 1240c heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 april 2015, waar de gemachtigden van klager en de verpleegkundige zijn verschenen. De verpleegkundige kon vanwege ziekte niet aanwezig zijn.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op vrijdag 10 oktober 2008 werd klager in het ziekenhuis behandeld, nadat tijdens de maaltijd een stuk vlees was komen vast te zitten in zijn slokdarm. De behandelend KNO-arts heeft toen onder locale verdoving met behulp van een maagsonde vergeefs getracht het stuk vlees te verplaatsen, waarna klager werd aangemeld bij de OK voor een starre oesophagoscopie. Daarbij is een slijmvlieslaesie ontstaan, met enig bloedverlies. Klager is na de operatie ’s avonds naar de IC gebracht die in de avond en in de weekenden fungeert als een gewone verkouver. Op deze IC bevinden zich drie bedden en er is een team werkzaam van twee IC-verpleegkundigen, waaronder, die avond, verweerster en een SEH-verpleegkundige. De dienst van verweerster begon die avond om 22.45 uur en eindigde de volgende ochtend om 7.15 uur. Er was geen sprake van patiënttoewijzing als een patiënt de verkouver werd binnengebracht; de zorg voor de patiënten, dus ook voor klager, werd gedeeld. Ongeveer tegen 23.30 uur was klager op de IC en mocht zijn familie naar hem toe. De overdracht was mondeling geschied, in aanwezigheid van de anesthesioloog, met overhandiging van een OK-blad waarop, onder meer, de voorgeschreven pijnmedicatie was vermeld. Om 23.45 uur is aan klager de voorgeschreven pijnstilling gegeven. Kort daarna (tegen 24.00 uur) was zijn situatie volgens de verpleegkundigen, waaronder verweerster, zodanig beter dat klager weer teruggebracht kon worden naar de verpleegafdeling, hetgeen geschiedde. Rond 01.00 uur ’s nachts werden verweerster en haar collega gebeld door de verpleegafdeling dat klager, na overleg met de KNO-arts, ter observatie terugkwam naar de IC. Aan verweerster werd verteld dat klager na het wakker worden heel veel pijn had, en dat die pijn zeer hevig was geworden na het drinken van water, met uitstraling naar de rechter zijde. De tensie was lager en de hartfrequentie was gestegen. Verder werd verteld dat de KNO-arts contact had gehad met de dienstdoende anesthesist. Door de verpleegkundige van de afdeling werd medegedeeld dat de KNO-arts had gezegd dat klager niets per os mocht krijgen en pols en bloeddruk eens per uur gemeten moest worden.
Gedurende de nacht heeft verweerster regelmatig gecontroleerd; om 6.00 uur heeft zij de afgesproken pijnstilling gegeven; kort na 7.00 uur heeft zij haar dienst beëindigd.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De verwijten aan verweerster betreffen met name de eerste periode op de verkouver tot ongeveer 24.00 uur en luiden als volgt.
a. Zij heeft geen adequate reactie gehad op de helse pijnklachten en de algehele
slechte toestand van klager
b. zij heeft geen contact opgenomen met de KNO-arts, die de operatie op
vrijdagavond had verricht
c. zij heeft geen dienstdoende artsen of verpleegkundigen gewaarschuwd of
opgeroepen die de ernstige toestand van klager nader zouden kunnen beoordelen
d. zij heeft geen actie ondernomen om een thoraxfoto te maken
e. zij heeft onvoldoende informatie ingewonnen over de achtergronden van de
operatie en de pijnklachten
f. zij heeft niet geïnformeerd naar de OK-status en de reden van het ontbreken
daarvan
g. zij heeft nergens op schrift melding gemaakt van haar bevindingen
h. zij heeft, concluderend, onvoldoende zorg betracht.
4. Het standpunt van verweerster
Het is gebruikelijk dat bij overdracht van de OK naar de verkouverafdeling een OK-blad wordt meegegeven, waarop de meest relevante informatie staat voor de zorg voor de patiënt. Dit blad wordt ook weer meegegeven bij overplaatsing naar de gewone afdeling. Ook in het geval van klager is dit zo gegaan. Op dit blad stond de voorgeschreven pijnmedicatie genoteerd. De wat moeizame operatieprocedure is mondeling overgedragen. Er was op dat moment geen aanleiding aanvullende informatie in te winnen. Op de verkouver is meestal sprake van pijn.
Klager werd goed wakker, de pijn werd minder na het toedienen van de pijnmedicatie en de vitale functies waren stabiel, zodat klager rond 24.00 uur kon worden teruggeplaatst naar de verpleegafdeling.
Verweerster is zelf niet bevoegd om een thoraxfoto af te spreken; er was ook geen aanleiding om daarvoor een arts op te roepen.
Verweerster is van mening dat zij heeft voldaan aan haar zorgverplichtingen.
5. De overwegingen van het college
Ad a.
De klacht spitst zich toe op de postoperatieve nazorg voor klager tijdens zijn eerste verblijf op de verkouver vanaf ongeveer 23.30 tot ongeveer 24.00 uur, toen hij terugging naar de verpleegafdeling. Verweerster was in dat tijdsbestek als verpleegkundige (mede) verantwoordelijk voor deze zorg.
Het college gaat ervan uit dat klager tijdens zijn verblijf op de verkouver erg veel pijn heeft gehad. Dit vindt ook bevestiging in het verslag dat op de verpleegafdeling is opgemaakt over de situatie bij terugkeer, tegen 24.00 uur, van klager op die afdeling. Ook staat in dat verslag dat klager erg gespannen was.
Voor het college is de gradatie van de pijn achteraf moeilijk vast te stellen. De beleving van de familie van klager, die stelt dat sprake was van exceptionele pijn, is een andere dan die van verweerster. Vast staat wel dat verweerster, ongeveer een kwartier na aankomst op de verkouver, de voorgeschreven pijnstilling heeft gegeven en dat weer ongeveer een kwartier later de situatie in de ogen van de verpleegkundigen zodanig was verbeterd dat klager terug kon naar de afdeling.
Het college kan, aan de hand van de vaststaande feiten niet komen tot het oordeel dat verweerster ter zake van de pijn te weinig zorg heeft besteed of dat de algehele conditie van klager zodanig was dat extra zorg was geïndiceerd.
Ad f.
Dit verwijt is ongegrond, nu voldoende vaststaat dat de OK-status bij de overdracht is ter hand gesteld.
Ad e.
Gelet op het ad f. overwogene is ook dit klachtonderdeel ongegrond; verweerster mocht erop vertrouwen dat in de overhandigde status voldoende informatie stond en dat eventuele, niet in de status vermelde bijzonderheden mondeling bij de overdracht zouden worden medegedeeld.
Ad b., c. en d.
Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Op gelijke gronden als overwogen onder a. kan het college niet komen tot het oordeel dat op verweerster verdergaande zorgverplichtingen rustten dan die waaraan zij heeft voldaan.
Ad g.
De verslaglegging had uitvoeriger gekund. Het ware te verkiezen geweest dat van de binnenkomst en de toestand van klager gedurende zijn (korte) eerste verblijf op de verkouver (beter) aantekening was gehouden. Het college acht dit echter onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt, waarbij van belang is dat, althans in de visie van verweerster, niet sprake was van bijzondere feiten, die aantekening behoefden. Daarbij tekent het college aan dat niet is komen vast te staan dat klager tijdens zijn eerste verblijf op de IC op voor verweerster merkbare wijze exceptionele pijn heeft gehad.
Ad h.
Het voorgaande brengt mee dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
De slotsom moet zijn dat de klacht zal worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans in onvoldoende mate, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat in overweging 5 ad f achter “de OK-status” de toelichting “(het anesthesieverslag)” dient te worden toegevoegd, nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat dit stuk – dat tot de gedingstukken behoort – bedoeld wordt.
4.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.