ECLI:NL:TGZCTG:2015:178 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.217
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:178 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-06-2015 |
Datum publicatie: | 09-06-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.217 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een leidinggevende regiomanager van een jeugdgezondheidszorg instelling waar klaagster werkzaam is geweest. Klaagster heeft geconstateerd dat medische informatie die zij over zichzelf aan haar leidinggevende had verstrekt, is doorgegeven aan de advocaat die de instelling bijstaat in een met klaagsters re-integratie samenhangend arbeidsconflict. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar medisch beroepsgeheim heeft geschonden door toe te staan, althans niet te verhinderen dat medische gegevens van klaagster aan de advocaat van haar werkgever zijn verstrekt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.217 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
D., verpleegkundige, wonende te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. H.C. Tonino, advocaat te Haarlem.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 4 juli 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van
28 januari 2014, onder nummer 13/244 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2014.218 (A./F., arts) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 maart 2015, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door C. voornoemd, en verweerster bijgestaan door mr. Tonino voornoemd.
Beide gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd. Klaagster en haar gemachtigde hebben de zitting voortijdig verlaten omdat zij verweerster en haar gemachtigde niet langer wensten aan te horen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is werkzaam als jeugdarts. In september 2010 heeft zij zich bij haar werkgever ziek gemeld. Sinds 2011 is zij bezig te reïntegreren in haar eigen functie.
2.2 Verweerster is bij de werkgever van klaagster werkzaam als regiomanager en fungeert als leidinggevende van klaagster.
2.3 Klaagster heeft aan haar werkgever medische informatie over zichzelf verstrekt. Zij heeft in juni 2013 geconstateerd dat deze informatie is verstrekt aan de advocaat die haar werkgever bijstaat in een met de re-integratie van klaagster samenhangend arbeidsconflict.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster haar medisch beroepsgeheim heeft geschonden door toe te staan, althans niet te verhinderen dat medische gegevens van klaagster aan de advocaat van haar werkgever zijn verstrekt.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft, zakelijk en in het kort, het volgende tot haar verweer aangevoerd.
Verweerster acht klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht, nu zij ten opzichte van klaagster niet werkzaam is geweest in één van de hoedanigheden genoemd in artikel 47 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) en zij evenmin behoort tot de groep personen bedoeld in artikel 47 lid 1 Wet BIG. Zij voert subsidiair aan dat de in artikel 88 wet BIG geregelde geheimhoudingsplicht in dit geval niet van toepassing is, nu het niet gaat om informatie die haar in het kader van de uitoefening van een beroep in de individuele gezondheidszorg is toevertrouwd. Verweerster merkt op dat klaagster de medische gegevens vrijwillig aan haar werkgever heeft verstrekt. De beslissing tot het verstrekken van die medische gegevens aan de advocaat van de werkgever kan volgens verweerster niet aan haar persoonlijk toegerekend worden.
5. De overwegingen van het college
5.1. Het college volgt verweerster in haar verweer dat onderhavige klacht betrekking heeft op zaken die buiten de werkingssfeer van artikel 47 Wet BIG vallen. Tussen klaagster en verweerster bestond geen behandelrelatie. Evenmin kan het handelen van verweerster worden beschouwd als zijnde in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat zij weliswaar als leidinggevende van klaagster functioneerde en dat de betreffende medische informatie via haar in het bezit van de werkgever is gekomen, maar dat zij niet de beslissing heeft genomen de betreffende gegevens aan de advocaat van de werkgever ter verstrekken. Hieruit volgt tevens dat, zo klaagster wel ontvankelijk zou zijn geweest in haar klacht, deze afgewezen zou worden omdat van feitelijke betrokkenheid bij, althans persoonlijke verwijtbaarheid voor de verweten gedragingen niet is gebleken.
5.2. Uit het voorgaande volgt dat verweerster ten aanzien van de ingediende klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt, zodat deze klacht in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, echter met dien verstande dat waar onder 2.3 vermeld staat: “Klaagster heeft aan haar werkgever medische informatie over zichzelf verstrekt” door het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan wordt gelezen: “Klaagster heeft aan verweerster medische informatie over zichzelf verstrekt”.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster is onder aanvoering van vijf beroepsgronden van de beslissing van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in beroep gekomen. De gronden betreffen 1) het vooronderzoek, 2) het niet schriftelijk mogen reageren op het verweerschrift in eerste aanleg waardoor klaagster feiten niet heeft kunnen weerspreken, 3) de onmogelijkheid voor verweerster om onafhankelijk (tegen de werkgever G.) te kunnen verklaren, nu verweerster wordt bijgestaan door een advocaat van de werkgever, 4) de ontvankelijkheid van de klacht en 5) de gegrondheid van de klacht.
4.2 Verweerster heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klaagster althans tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
4.4 Verweerster heeft betoogd dat klaagster niet-ontvankelijk is in het beroep nu klaagster heeft verzuimd in het beroepschrift de gronden van het beroep te onderbouwen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster met het beroepschrift voldoende duidelijk toegelicht tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep zich richt zodat verweerster niet in haar verdediging is geschaad. Klaagster is ontvankelijk in het beroep.
Het verwijt van klaagster dat verweerster onmogelijk onafhankelijk (tegen G.) kan verklaren, omdat zij wordt bijgestaan door een advocaat die door G. wordt betaald, betreft een nieuwe, voor het eerst in hoger beroep aangevoerde klacht. Nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over jegens verweerster in eerste aanleg geuite klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, valt deze nieuwe klacht buiten het bereik van dit beroep. Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege dat verweerster als partij in een tuchtrechtelijke procedure in beginsel vrij is in de keuze van degene die haar daarbij als gemachtigde bijstaat.
4.5 Klaagster heeft aangevoerd dat het vooronderzoek in eerste aanleg inadequaat is geweest en in onvoldoende mate op waarheidsvinding gericht is geweest. Verder heeft zij aangevoerd dat zij niet schriftelijk heeft mogen reageren op het verweerschrift in eerste aanleg en dat zij daardoor de stellingen van verweerster niet meer heeft kunnen weerspreken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat indien en voor zover er sprake is geweest van een tekortkoming in de behandeling in eerste aanleg dit inmiddels is hersteld door de behandeling van de zaak in hoger beroep waar partijen zowel schriftelijk als mondeling bij de zitting in de gelegenheid zijn gesteld datgene naar voren te brengen wat volgens hen van belang is en waar klaagster alsnog op de stellingen van verweerster heeft kunnen reageren.
4.6 Het door klaagster verweten handelen of nalaten betreft geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1, aanhef en onder a, Wet BIG) en kan evenmin worden beschouwd als een handelen dat op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan opleveren (artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG: enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg). Tussen verweerster en klaagster bestond geen individuele behandelrelatie en het enkele feit dat verweerster BIG-geregistreerd verpleegkundige was en in het bezit was van een medisch document betreffende klaagster betekent niet dat haar handelen of nalaten op grond van de tweede tuchtnorm onder het tuchtrecht kan worden gebracht. De verhouding tussen verweerster en klaagster was die van respectievelijk leidinggevende (regiomanager) en werknemer. Klaagster bevond zich in een arbeidsre-integratie traject. Als leidinggevende heeft verweerster zich - op aanwijzingen van de bedrijfsarts als klaagsters ziekteverzuimbegeleider - bezig gehouden met klaagsters terugkeer op de werkplek. Aanknopingspunten dat verweerster, die destijds als verpleegkundige BIG-geregistreerd was, zich bij klaagsters arbeidsre-integratie in die hoedanigheid heeft gehandeld, heeft het Centraal Tuchtcollege in het dossier niet aangetroffen. Nu verweerster ten opzichte van klaagster niet heeft gehandeld in haar hoedanigheid van BIG-geregistreerde verpleegkundige, maar als haar leidinggevende, kan zij niet op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden aangesproken op de door klaagster aan haar verweten gedraging.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de slotsom dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht op goede gronden heeft afgewezen.
4.9 Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, Tijdschrift voor verpleegkundigen (TVZ) en Nursing, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. H.G.M. Menke en drs. D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juni 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.