ECLI:NL:TGZCTG:2015:165 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.359
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:165 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-05-2015 |
Datum publicatie: | 01-06-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.359 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager is onder psychiatrische behandeling geweest bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, waar de aangeklaagde verpleegkundige werkzaam is en in opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige. De verpleegkundige heeft klager telefonisch gesproken omdat het niet goed met klager zou gaan. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft de verpleegkundige aangifte gedaan van bedreiging. Klagers klacht houdt in dat de verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten door : 1.valsheid in geschrifte te plegen; 2.zich schuldig te maken aan smaad/laster/aantasting van de goede naam; 3. haar beroepsgeheim te hebben geschonden door a) aan de politie te melden dat klager afhankelijk is van het medicijn Sedativa en b) dat zij een deel van het medisch dossier van klager aan de politie heeft verstrekt; 4. na te laten een melding aan IGZ te doen en daarmee in strijd te handelen met de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Het RTG heeft de klacht in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt tot een andere grond waarop klachtonderdeel 3a moet worden afgewezen. Voor het overige wordt aangesloten bij het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.359 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mevrouw C.,
tegen
D., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 9 juli 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen verpleegkundige (sociaal psychiatrische verpleegkundige in opleiding) D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 juni 2014, onder nummer 13/248vp heeft dat College de klacht (in al haar onderdelen) als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde alsmede de gemachtigde van de verpleegkundige. De verpleegkundige is, met bericht van verhindering, niet in persoon verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is onder psychiatrische behandeling geweest bij E., locatie F. te B.. Verweerster was aldaar als verpleegkundige werkzaam en in opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige.
2.3. Klager heeft op 18 november 2010 telefonisch contact gezocht met E.. Verweerster heeft hem te woord gestaan. In de decursus staat daarover het volgende genoteerd:
´(..)
dhr gebeld. Het zou niet goed met hem gaan. (..) Dhr zou een klacht gaan indienen en deed dreigende uitspraken om zichzelf iets aan te gaan doen of met zijn wapen langs te komen. Dhr zou morgen bij de LTP langskomen. (..)’
2.4. Verweerster heeft de inhoud van het telefoongesprek besproken met de behandelend psychiater van klager en ingebracht in het crisisberaad, waarna is besloten tot het doen van aangifte van bedreiging.
2.4. Verweerster heeft op 19 november 2010 aangifte gedaan bij de politie B.. In het proces-verbaal staat het volgende genoteerd:
´(..)
Op donderdag 18 november 2010 omstreeks 15:00 uur was ik aan het werk. Mij werd gevraagd om meneer A. te bellen, omdat het niet zo goed met hem zou gaan.
(..)
A. had op 15 november 2010 een afspraak waar hij niet is komen opdagen. Ik heb vervolgens twee artsen gesproken. Zij hebben zijn dossier bekeken. A. is afhankelijk van medicatie “Sedativa”. Dit is om spanning te reduceren. (..)
Ik ben vervolgens terug gegaan naar de telefoon en heb A. medegedeeld dat hij zijn afspraak van 29 november 2010 moest afwachten. Ik hoorde A. zeggen dat hij het hiermee niet eens was. (..). Ik hoorde A. zeggen dat hij een klacht wilde indienen. Ik kon aan zijn stem en volume horen dat hij boos was. Ik heb A. verteld dat hij vrij is om een klacht in te dienen. Hierop hoorde ik A. zeggen dat hij lid was van een schietvereniging en dat hij wel langs zou komen met zijn wapen. (..). Ik heb wel iets over schieten gehoord, maar weet niet meer precies wat. Hierop heb ik het gesprek met A. netjes beeindigd. Ik weet niet of A. lid is van een schietvereniging en of hij een wapen heeft. Ik denk wel dat A. hier toe instaat is. Ik heb namelijk van collega’s, die A. langer kennen dan ik, gehoord dat hij een gewelddadig verleden heeft. (..)’ “
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten door :
1. valsheid in geschrifte te plegen;
2. zich schuldig te maken aan smaad/ laster/aantasting van de goede naam;
3. haar beroepsgeheim te hebben geschonden door a) aan de politie te melden dat klager afhankelijk is van het medicijn Sedativa en b) dat zij een deel van het medisch dossier van klager aan de politie heeft verstrekt;
4. na te laten een melding aan de IGZ te doen en daarmee in strijd te handelen met de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Klachtonderdelen 1 en 2
5.1 Het college vat de klachten van klager zo op dat verweerster zich onprofessioneel over klager heeft uitgelaten nu zij - volgens klager - klakkeloos van haar collega’s heeft aangenomen dat klager een gewelddadig verleden heeft en dat met de politie heeft gedeeld. Klager bestrijdt dat hij een gewelddadig verleden heeft. Verweerster had de informatie moeten verifiëren, aldus klager.
5.2 Het verwijt treft geen doel. Voorop staat dat verweerster zich bedreigd heeft gevoeld in het telefoongesprek met klager. Zij heeft daarmee gehandeld conform het voor haar geldende convenant. Verweerster heeft na overleg met haar collega’s aanleiding gezien aangifte van bedreiging te doen. Zij heeft tegenover de politie in algemene termen gesproken over een mogelijk gewelddadig verleden van klager en heeft daarbij mogen afgaan op de informatie die haar collega’s aan haar hadden verstrekt. Dat zij de informatie niet heeft geverifieerd, valt haar in tuchtrechtelijke zin niet te verwijten. De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 3
5.3. Het onder 3a genoemde klachtonderdeel slaagt niet. Gezien de aard van de aangifte heeft verweerster zich binnen de grenzen van het toelaatbare uitgelaten over het medicijngebruik van klager. Het college acht het handelen van verweerster op dit punt niet onjuist.
5.4. Klager heeft het onder 3b genoemde verwijt niet met stukken onderbouwd zodat de klacht reeds om die reden niet gegrond kan worden bevonden.
Klachtonderdeel 4
5.5. Het verwijt dat verweerster geen melding bij de IGZ heeft gedaan treft geen doel. Het is aan de instelling om eventuele calamiteiten te melden aan de IGZ. Dat dat volgens klager in dit geval niet is gebeurd, valt verweerster niet aan te rekenen.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling (en aanvulling) van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert met name tot gegrondverklaring van de klachtonderdelen 1, 2, en 3 (a en b).
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd - zakelijk weergegeven - tot (kennelijk) ongegrondverklaring van alle klachtonderdelen en verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 Voor zover klager in hoger beroep twee nieuwe klachtonderdelen heeft toegevoegd (zie pleitnota verpleegkundige), te weten a. dat de verpleegkundige geen gegevens had mogen verstrekken over klager aan de heer G. (van de Dienst Executieve Ondersteuning van de politie) en b. dat de verpleegkundige vanwege de dreiging die van klager uitgaat niet is verschenen ter terechtzitting in hoger beroep, merkt het Centraal Tuchtcollege het navolgende op. Het hoger beroep strekt ertoe het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. In hoger beroep kunnen geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd. Daarom kunnen deze twee nieuwe klachtonderdelen niet in het kader van het hoger beroep worden behandeld.
4.4 In klachtonderdeel 3 a verwijt klager de verpleegkundige dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door aan de politie te melden dat klager afhankelijk is van “Sedativa”.
In het onderhavige geval heeft de verpleegkundige in opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige het telefoongesprek met klager van 18 november 2010 als dreigend ervaren. De verpleegkundige heeft dit incident vervolgens in het behandelteam besproken. Het behandelteam achtte de dreiging reëel aangezien het team bekend was met het gegeven dat klager lid was van een schietvereniging en wapens in zijn bezit had. Het team besloot daarom aangifte te doen waarna de verpleegkundige naar de politie is gegaan en aangifte van bedreiging (een strafbaar feit volgens artikel 284 Wetboek van strafrecht) heeft gedaan. In het proces-verbaal van de aangifte staat onder meer: “ …… A. is afhankelijk van medicatie “Sedativa”. Dit is om spanning te reduceren. Bij langdurig gebruik neemt de werking af, maar treed verslaving op. …….”
In de “Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens” van de KNMG van januari 2010 staat in paragraaf 3.23 “Politie en Justitie” onder het kopje “Patiënt pleegt strafbaar feit binnen de hulpverlening” (pagina 55) voor zover hier van belang: “Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam- en adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens. Er worden niet meer gegevens verstrekt dan noodzakelijk is voor de aangifte. …….”
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege kunnen deze richtlijnen met betrekking tot de geheimhoudingsplicht van de arts naar analogie worden toegepast op de verpleegkundige. In dit geval heeft de verpleegkundige medische gegevens ( i.c. het gebruik van Sedativa door klager ter reducering van spanning) aan de politie verschaft, welke gegevens meer zijn dan noodzakelijk voor de aangifte. Immers, ook zonder die gegevens wordt in de aangifte het aan klager verweten strafbare feit voldoende duidelijk omschreven. Het Centraal Tuchtcollege is echter tevens van oordeel dat klager als gevolg van het enkele feit dat in de aangifte is vermeld dat klager afhankelijk is van Sedativa, geacht kan worden niet zodanig in zijn belang te zijn aangetast dat een tuchtrechtelijk verwijt aan de verpleegkundige op zijn plaats is. Op andere gronden dan die in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt klachtonderdeel 3a daarom afgewezen.
4.5 Voor de overige klachtonderdelen ( 1, 2, 3b en 4) heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.
4.6 De slotsom is dat het beroep wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en P. Nieuwenhuizen-Berkovits en
P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2015.
Voorzitter W.G. Secretaris W.G.