ECLI:NL:TGZCTG:2015:160 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.441

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:160
Datum uitspraak: 28-05-2015
Datum publicatie: 01-06-2015
Zaaknummer(s): c2013.441
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige kort gezegd dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij niet onderbouwde en verstrekkende conclusies heeft getrokken met betrekking tot de situatie van klagers dochter en haar naasten en door geen openheid te betrachten door buiten de ouders om een AMK-melding te doen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, omdat de verpleegkundige heeft gehandeld in de hoedanigheid van kindertherapeute en in die hoedanigheid niet onderworpen is aan het tuchtrecht. Hoger beroep klager verworpen.

C2013.441

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.441 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, destijds werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna: klager – heeft op 18 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

's-Gravenhage tegen C. – hierna: de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 augustus 2013, onder nummer 12/403/Vp heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 24 maart 2015, waar klager is verschenen, alsmede de verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is de vader van D., geboren op 17 januari 2004 te E..

2.2 Verweerster is geregistreerd in het BIG-register als verpleegkundige. Zij was destijds werkzaam als kindertherapeut in Kindertherapiepraktijk-F. te B..

2.3 D. is op advies van haar school, de G.-school te B. verwezen naar verweerster voor het volgen van speltherapie. Op 18 januari 2010 heeft een intakegesprek plaatsgevonden samen met de ouders.

2.4 Op 23 maart 2010 heeft een schooloverleg plaatsgevonden, waaraan onder meer de leerkracht van D., mevrouw H., de interne begeleider van de school, en verweerster deelnamen, waarin is besproken dat er ernstige zorgen waren omtrent D.. Tijdens dit zorgoverleg is besloten een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

2.5 Op 31 maart 2010 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden van verweerster met de ouders. Verweerster heeft de ouders geen inzage willen geven in het dossier vanwege cliëntvertrouwelijkheid.

2.6 Op 6 april 2010 hebben de school en verweerster een melding gedaan bij het AMK.

2.7 Het AMK heeft de melding doorgegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en naar aanleiding van deze melding is D. onder toezicht gesteld van 9 april 2010 tot 30 juni 2011.

2.9 Klager heeft op verschillende momenten nogmaals om het dossier verzocht. De gemachtigde van verweerster heeft volgens klager bij brief van 10 oktober 2012 aan hem medegedeeld dat verweerster niet zou overgaan tot afgifte van het dossier omdat zij daarmee de privacy van D. dusdanig zou schenden dat van goed hulpverlenerschap geen sprake is.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

onzorgvuldig heeft gehandeld, doordat zij niet onderbouwde en verstrekkende conclusies heeft getrokken met betrekking tot de situatie van D. en met betrekking tot de ouders, grootouders en zus van D.; onzorgvuldig heeft gehandeld door geen openheid te betrachten door buiten de ouders om een AMK-melding te doen en inzage/afgifte van het cliëntdossier van D. te weigeren.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1 In de eerste plaats heeft verweerster gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, nu zij haar werkzaamheden heeft verricht in de functie van kindertherapeute en niet als beroepsbeoefenaar (verpleegkundige). Haar handelen valt volgens haar niet onder de reikwijdte van het wettelijk tuchtrecht als geregeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

5.2 Het college stelt voorop dat sprake is van een rechtsgeldige inschrijving van verweerster in het BIG-register als verpleegkundige, zodat het college bevoegd is de ingediende klacht in behandeling te nemen. Vervolgens dient – ter beantwoording van de vraag of klager ontvankelijk is – beoordeeld te worden of hetgeen klager verweerster verwijt, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten oplevert op basis van de eerste of tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a of sub b van de Wet BIG. Daarvoor is vereist – aldus voornoemd wetsartikel – dat sprake is van handelen ‘in die hoedanigheid’ waarvoor een inschrijving in het BIG-register bestaat. In het onderhavige geval – waarin sprake is van handelen in de hoedanigheid van verpleegkundige – dient derhalve getoetst te worden of sprake is van handelen in de hoedanigheid van verpleegkundige.

5.3 Het college onderschrijft het standpunt van verweerster dat zij heeft gehandeld in de hoedanigheid van kindertherapeute en niet in de hoedanigheid van verpleegkundige. Uit de overgelegde stukken, onder meer het klaagschrift, waarin klager zelf stelt dat D. bij verweerster is aangemeld voor speltherapie, en de door klager ondertekende behandelovereenkomst en het toestemmingsformulier, is voldoende aannemelijk geworden dat verweerster heeft gehandeld in de hoedanigheid van kindertherapeute, zo wordt zij immers in alle stukken aangeduid. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerster op enig moment tijdens de behandeling van D. als verpleegkundige heeft gehandeld. Kindertherapeuten zijn niet onderworpen aan het tuchtrecht zoals geregeld in de Wet BIG, zodat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep, althans in onvoldoende mate, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager richt zich in hoger beroep tegen het oordeel dat hij niet-ontvankelijk is in zijn klacht en concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is met het College in eerste aanleg van oordeel dat de verpleegkundige in dit geval niet heeft gehandeld in de hoedanigheid van verpleegkundige maar in de hoedanigheid van kindertherapeute. Kindertherapeuten zijn niet BIG geregistreerd en niet onderworpen aan het tuchtrecht zoals geregeld in de Wet BIG, zodat het College in eerste aanleg klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege verder geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en drs. H.G.M. Menke en drs. D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.