ECLI:NL:TGZCTG:2015:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.453
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:117 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-04-2015 |
Datum publicatie: | 10-04-2015 |
Zaaknummer(s): | c2013.453 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster en haar, inmiddels overleden, echtgenoot – hierna patiënt – waren woonachtig in een verzorgingshuis waar de verpleegkundige als hoofd zorg werkzaam was. Na een jaar is de toestand van patiënt dermate verslechterd dat is besloten tot verhuizing naar een verpleeghuis. Op de dag van de verhuizing is patiënt ’s avonds overleden. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij behoorde te betrachten. Klaagster verwijt de verpleegkundige : 1. de verzorging van de decubitus wonden d.m.v. Tubigrip; 2. de aanschaf, het toedienen en het stoppen van nutridrink; 3. het zoekraken van het medisch dossier; 4. het niet voorkomen van het schrijven van een nepprotocol door een van zijn ondergeschikten 5. het niet nakomen van de afspraken m.b.t. betaling van het linoleum. Het RTG wijst de klacht, o.m. omdat de verpleegkundige als algemeen leidinggevende niet rechtstreeks bij de dagelijkse verpleging en verzorging is betrokken, als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.453 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigden: C. (zoon) en mr. R.S. van der Beek, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen
D., verpleegkundige, wonende te E., werkzaam te F.
(voorheen te G.), verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. C.C. Wijburg, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 28 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen verpleegkundige D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 augustus 2013, onder nummer 12/155vp heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. tegen huisarts H. (C2013.454) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2015, waar zijn verschenen C. vergezeld door zijn echtgenote mevrouw I. en mr. R.S. van der Beek aan de zijde van klaagster alsmede de verpleegkundige, bijgestaan door mr. C.C. Wijburg.
Partijen hebben over en weer hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster was getrouwd met wijlen de heer J.. Hun zoon C. is de gemachtigde van klaagster in deze procedure.
2.2. Eind september 2007 zijn klaagster en haar echtgenoot verhuisd naar het
K. in G..
2.3. J. is na één jaar verblijf in het K. zozeer achteruit gegaan dat is besloten tot een verhuizing naar verpleeghuis L. in B.. De verhuizing vond plaats op 20 juli 2009 en op de avond van die dag is de heer J. in het verpleeghuis in B. overleden.
2.4. Gedurende het verblijf van klaagster en haar echtgenoot in het K. was verweerder als ‘Hoofd Zorg’ in het K. werkzaam. Hij gaf leiding aan de zorgdienst van het K. en werd daarbij ondersteund door twee teamleiders. Hij legde verantwoordelijkheid af aan de locatiemanager.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten. Volgens klaagster hebben de ondergeschikten van verweerder haar en haar echtgenoot veel leed aangedaan. Zo is er veel misgegaan met de verzorging van haar echtgenoot, waaronder de verzorging van de decubitus wonden door middel van de tubigrip en de aanschaf, het toedienen en het stoppen van nutridrink.
Bij de verhuizing is het medisch dossier van de heer J. zoekgeraakt. Dat had niet mogen gebeuren. Klaagster heeft tevens verschillen geconstateerd in het medisch dossier zoals huisarts H. dat aan L. en aan klaagster heeft verstrekt. Verweerder heeft bovendien niet voorkomen dat één van zijn ondergeschikten een ‘nepprotocol’ heeft geschreven. Verweerder is het hoofd van de zorgafdeling en uit dien hoofde medeverantwoordelijk voor al het handelen van zijn ondergeschikten. Ten slotte is verweerder zelf de afspraken met betrekking tot betaling van het linoleum niet nagekomen als gevolg waarvan klaagster en haar echtgenoot niet meer samen op één slaapkamer konden slapen. Aldus – steeds – klaagster.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
5.1 Verweerder was als ‘Hoofd Zorg’ medeverantwoordelijk voor de gang van zaken in het K.. Hij was echter als algemeen leidinggevende niet rechtstreeks betrokken bij de dagelijkse verpleging en verzorging van de patiënten van het huis. Verweerder kan van de directe verzorging van klaagster en haar echtgenoot dan ook geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. Voor zover wordt gesteld dat er zodanig feilen in zijn leidinggevende en coördinerende taken heeft plaatsgevonden dat daardoor de individuele verpleegkundige zorg niet meer naar behoren kon worden verleend, vindt dat geen grond in de overgelegde stukken. Onder de stukken bevinden zich (delen van) het medisch dossier van klaagster en haar echtgenoot. Daaruit blijkt dat de ondergeschikten van verweerder veelal opdrachten van de huisarts H. hebben uitgevoerd. Niet kan worden geconstateerd dat verweerder had moeten ingrijpen bij de uitvoering van die opdrachten door zijn ondergeschikten. Verweerder kan dan ook in die zin geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klachtonderdelen betreffende het behandelen van de decubitus met de tubigrip en de aanschaf, het toedienen en het stoppen van nutridrink slagen ten aanzien van verweerder dan ook niet. Datzelfde geldt voor het zoekraken van het medisch dossier en de gestelde verschillen tussen de twee exemplaren van het medisch dossier.
5.2. Verweerder bestrijdt dat in het K. gebruik wordt gemaakt van eigenhandig opgestelde protocollen, zoals klaagster stelt. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn verweer de gebruikte protocollen in het geding gebracht.
5.3. Dit gemotiveerde verweer slaagt. Voor de juistheid van de stelling dat er een ‘nepprotocol’ in omloop zou zijn, zijn geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen. Dit klachtonderdeel wordt dan ook verworpen.
5.4. Wat betreft het klachtonderdeel over het aanleggen van linoleum overweegt het college als volgt. De stellingen van partijen staan recht tegenover elkaar. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Aldus is niet komen vast te staan dat tussen verweerder en klaagster de afspraak bestond dat het mogelijk aan te leggen linoleum zou worden betaald door het K.. Dit betekent dat het verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond wordt bevonden. Het voorgaande berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Dit feitelijke grondslag ontbreekt thans.
Dat er uiteindelijk voor is gekozen om in de kamer van klaagster en haar echtgenoot gladde vloerplaten aan te leggen, komt het college niet onjuist voor. Dat neemt niet weg dat klaagster en haar echtgenoot als gevolg daarvan helaas apart moesten slapen, maar niet is gebleken dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert tot gegrondverklaring van haar klacht.
4.2 De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert – zakelijk weergegeven – tot bevestiging van de bestreden beslissing.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
Daaraan wordt nog toegevoegd dat ter terechtzitting in hoger beroep de verpleegkundige heeft verklaard dat hem gedurende het verblijf van de heer en mevrouw AJ. in het K. nimmer klachten van klaagster over de behandeling of anderszins signalen hebben bereikt. Van de zijde van klaagster is deze stelling niet bestreden.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en P. Nieuwenhuizen-Berkovits en
P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.