ECLI:NL:TGDKG:2015:97 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet200.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:97
Datum uitspraak: 26-05-2015
Datum publicatie: 10-07-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet200.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 26 mei 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van de voorzitter van 24 februari 2015 met nummer 497.2014 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 200.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beschikking van de voorzitter is bij brief van 25 februari 2015 aan klaagster toegezonden. Bij verzetschrift, ter griffie ontvangen op 7 maart 2015, heeft klaagster tegen de beschikking van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 april 2015. De behandeling ter zitting is gedaan door mr. C.W. Inden. Klaagster heeft laten weten niet ter zitting te verschijnen. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 mei 2015.

2. De feiten

a)      Klaagster is bij op tegenspraak gewezen vonnis van 5 mei 2011 door de rechtbank Amsterdam -voor zover van belang- veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.500,00 en is tevens in de kosten van de procedure veroordeeld ad € 1.797,93.

b)      Op 27 mei 2013 en 24 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster bankbeslag gelegd.

c)      Bij exploot van 7 maart 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder de belastingdienst op de voorlopige teruggave van klaagster.

d)     Bij  brief van 1 april 2014 heeft de toenmalige advocaat van klaagster bezwaar gemaakt tegen de gelegde beslagen.

e)      Bij brief van 4 april 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de brief van de advocaat beantwoord.

f)       Bij brief van 23 april 2014 heeft een andere advocaat zich namens klaagster tot de gerechtsdeurwaarder gewend.

g)      Bij brief van 29 april heeft de gerechtsdeurwaarder deze brief beantwoord.

3. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat op 27 mei 2013 en 24 december 2013 bankbeslag ten laste van klaagster te hebben gelegd zonder daarbij rekening te houden met de beslagvrije voet. Uit door klaagster genoemde en overgelegde uitspraken volgt volgens klaagster dat de gerechtsdeurwaarder ook bij een bankbeslag rekening moet houden met een beslagvrije voet. Op 5 maart 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder de belastingdienst op de voorlopige teruggave van klaagster. De beslagvrije voet is daarbij op nihil gesteld.

4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

5. De beschikking van de voorzitter

5.1 Voor zover de klacht mede is gebaseerd op het door de gerechtsdeurwaarder op 27 mei 2013 gelegde beslag, geldt het volgende. Dit feit is door klaagster al aan de orde gesteld in een door haar tegen de gerechtsdeurwaarder eerder ingediende klacht met zaaknummer 646.2013. In die zaak is op 7 januari 2014 door een andere voorzitter een beslissing gegeven. In die beslissing heeft die voorzitter overwogen dat klaagster bij vonnis van 4 mei 2011 is veroordeeld en dat zij nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster gelegde bankbeslag is dan ook niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, aldus bedoelde voorzitter. Tegen die beslissing heeft klaagster geen verzet ingesteld. Omdat ook in het tuchtrecht niet tweemaal over hetzelfde feit worden geklaagd, kan klaagster in dit onderdeel van de klacht niet worden ontvangen.

5.2 Ten aanzien van de klacht gericht tegen het op 24 december 2013 gelegde bankbeslag geldt het volgende. Aan een beslag onder een bank heeft de wetgever geen beslagvrije voet verbonden. Het betreft hier namelijk geen beslag op een vordering tot periodieke betaling. Dit betekent echter niet dat een schuldeiser zich in het geheel geen rekenschap hoeft te geven van de gevolgen van het leggen van een dergelijk beslag. Uit (civiele)rechtspraak (o.a. LJN: BB3135 en LJN: BK3544) blijkt dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor er bij het leggen van een dergelijk beslag sprake kan zijn van misbruik van recht of een onrechtmatig gelegd beslag. Dat kan het geval zijn als de regeling van artikel 475c Rv bewust zou worden ontdoken.

5.3 Het is echter in beginsel niet aan de tuchtrechter om te onderzoeken of er sprake is van een onrechtmatig door de schuldeiser gelegd beslag of misbruik van recht. Daarvoor dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter.

5.4  Met betrekking tot het op 5 maart 2014 onder de fiscus gelegde beslag wordt als volgt overwogen. Om een beslagvrije voet te kunnen vaststellen zijn inkomensgegevens nodig die door klaagster zelf dienen te worden aangeleverd. Die gegevens zijn door klaagster eerst bij de klacht overgelegd. Aan de hand daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder een berekening gemaakt in zijn verweerschrift. Als klaagster het met die berekening niet eens is, dient zij zich te wenden tot de gewone rechter. Het is in beginsel niet aan de tuchtrechter om uit te maken welke beslagvrije voet de juiste is, aldus de voorzitter. De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht deels niet-ontvankelijk is en deels ongegrond.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beschikking van de voorzitter tijdig ingesteld, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet                                                                                        

Klaagster is het niet eens met de beschikking van de voorzitter en meent dat de gerechtsdeurwaarder zich niet aan de wet houdt en beschikbare gegevens negeert.                  

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweer gevoerd.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beschikking van de voorzitter, met welke beschikking de Kamer zich verenigt.

9.2 De eerdere klacht van klaagster met zaaknummer 646.2013 was ook gericht tegen het op 27 mei 2013 gelegde beslag. De voorzitter heeft de klacht dus terecht deels niet-ontvankelijk geacht, al heeft hij kennelijk per abuis in zijn beslissing vermeld dat het beslag op 23 mei 2013 zou zijn gelegd.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESCHIKKING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. C.W. Inden en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.