ECLI:NL:TGDKG:2015:94 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet113.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:94
Datum uitspraak: 12-05-2015
Datum publicatie: 10-07-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet113.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 mei 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 27 januari 2015 met zaaknummer 452.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 113.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 24 juni 2014, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 15 augustus 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 27 januari 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 februari 2015.

-           Bij brief, ingekomen op 13 februari 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 alwaar klaagster, haar echtgenoot en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 12 mei 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zijn twee dossiers betreffende klaagster in behandeling. In het ene dossier is op 22 december 2010 ten laste van klaagster vonnis verkregen. Met de executie van dat vonnis is de gerechtsdeurwaarder belast. Op 18 juni 2014 is een laatste beslagaankondiging gedaan waarbij aan klaagster nog één maal een week uitstel van betaling is verleend. In het tweede dossier is op 26 oktober 2011 een laatste sommatie verzonden. 

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze niet (inhoudelijk) op haar vragen ingaat. De laatste sommatie in het tweede dossier acht klaagster niet terecht. Zij vraagt zich af waar een bedrag van € 6.500,00 is gebleven en waarom wordt gedreigd met een tweede procedure. Volgens klaagster haalt de gerechtsdeurwaarder de twee dossiers door elkaar. Een beslaglegging door de gerechtsdeurwaarder op roerende zaken, acht zij niet terecht, omdat door de Belastingdienst reeds beslag op die zaken is gelegd en de Belastingdienst als preferente schuldeiser voorrang heeft. Een tweede beslag heeft dus geen effect en werkt alleen maar kostenverhogend.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘ 4.1 Klager (lees: klaagster) heeft de klacht gericht tegen een collega van de gerechtsdeur waarder. Diens naam komt voor op de aankondiging van de beslaglegging. Van enige verdere bijzonder bemoeienis van deze collega met de zaken van klager is echter niet gebleken. De gerechts deurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht moet worden geacht tegen hem te zijn gericht. Er is geen aanleiding om hier niet van uit te gaan. Daarom wordt de klacht beschouwd te zijn gericht tegen de gerechtsdeurwaarder. In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.

4.2 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij hij de gang van zaken duidelijk heeft toegelicht. Tegenover dat verweer zijn de enkele stellingen van klager (lees: klaagster) niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. De voorzitter begrijpt dat sprake is van twee dossiers ter zake van één vordering. In verband met de toenmalige competentiegrens van de kantonrechter (€ 5.000,-) is ter beperking van kosten eerst voor een hoofdsom van € 5.000,- gedagvaard en een verstekvonnis verkregen. Blijkens de sommatie van 26 oktober 2011 heeft klager (lees: klaagster) in totaal € 6.500,- betaald, maar daarmee is niet de gehele vordering met kosten voldaan. Het standpunt dat een tweede beslag op de inboedel geen effect heeft vanwege een eerder beslag voor een preferente vordering is niet juist, aangezien die preferente vordering op enig moment kan wegvallen.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij zich niet met de beschikking van de voorzitter kan verenigen, omdat de gerechtsdeurwaarder nooit een fatsoenlijke reactie op haar vragen heeft gegeven. Daarnaast stelt klaagster zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder haar betaling van € 6.500,00 ‘vergeet’ te verwerken en dat alleen het tweede dossier (10001295) nog openstaat.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat partijen het ter zitting met elkaar eens waren dat van de gestelde betaling van € 6.500,00 slechts € 1.500,00 door klaagster was voldaan, te weten de drie betalingen van € 500,00. Het bedrag van € 5.000,00 laat zich verklaren doordat de gerechtsdeurwaarder het gevorderde bedrag heeft verlaagd tot de competentiegrens van de kantonrechter zodat daar geprocedeerd kon worden teneinde de proceskosten te beperken. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.