ECLI:NL:TGDKG:2015:86 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet122.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:86
Datum uitspraak: 21-04-2015
Datum publicatie: 10-07-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet122.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Alimentatiebeschikking en beslag. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 21 april 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van de voorzitter van 13 januari 2015 met nummer 736.2014 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 122.2015 ingesteld door:

[     ]

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ] en [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Voormelde beschikking van de voorzitter is bij brief van 30 januari 2015 aan klager toegezonden. Bij verzetschrift, ter griffie ontvangen op 3 februari 2015, heeft klager tegen de beschikking van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015. Klager en gerechtsdeurwaarder sub 1, mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2, zijn  verschenen. Klager heeft een aantekening en de gerechtsdeurwaarders hebben een verweerschrift ingediend. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 april 2015.

2. De feiten

a)      Bij beschikking van 8 april 2014 is door de rechtbank Noord-Nederland een door de rechtbank Groningen op 26 april 2001 gegeven beschikking gewijzigd en is bepaald dat klager met ingang van 2 juli 2013 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient te voldoen een bedrag van € 937,00 bruto per maand.

b)      Bij exploot van 20 mei 2014 is de beschikking aan klager betekend met bevel tot betaling van een bedrag van € 1.025,79 aan achterstallige alimentatie.

c)      Bij brief van 30 mei 2014 heeft klager bezwaar gemaakt bij de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 15 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het bezwaar van klager beantwoord.

d)     Bij brief van 20 juli 2014 heeft klager nogmaals bezwaar gemaakt welke brief door de gerechtsdeurwaarders op 22 juli 2014 is beantwoord.

e)      Bij exploot van 28 juli 2014 is ten laste van klager beslag gelegd onder de ING-bank.

f)       Het proces-verbaal van beslag is op 31 juli 2014 aan klager betekend.

g)      Bij brief van 4 augustus 2014 heeft klager bij de gerechtsdeurwaarders bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag. De gerechtsdeurwaarders hebben die brief beantwoord op 5 augustus 2014.

h)      Bij exploot van 9 september 2014 is ten laste van klager nogmaals beslag gelegd onder de ING-bank

3. De oorspronkelijke klacht

3.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders hun ambt te misbruiken doordat zij ondanks een waarschuwing en een aankondiging van onrechtmatigheid bij herhaling executoriaal derdenbeslag hebben gelegd onder de ING-bank op het banktegoed van klager, terwijl de gerechtsdeurwaarders wisten dat aan de rechterlijke beslissing die aan de beslagen ten grondslag ligt, door klager was voldaan. Op gronden als verder in de klacht vermeld voert klager samengevat aan dat hij als gevolg van de wijziging in het te betalen bedrag, te veel had voldaan waardoor klager een vordering op de alimentatiegerechtigde had verkregen. Klager heeft dat bedrag op de voet van art. 6:127 B.W. verrekend met de nog door hem te betalen alimentatie. De gerechtsdeurwaarders waren het hiermee niet eens en hebben beslag gelegd op de bankrekening van klager. Ondanks het feit de alimentatievordering over de maanden mei tot en met augustus 2014 door verrekening te niet was gegaan, hebben gerechtsdeurwaarder opnieuw bankbeslag gelegd.

3.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders daarnaast dat zij hun bevoegdheden hebben misbruikt door het in stand houden van een vexatoir beslag. Door het beslag is een hoger bedrag getroffen dan voor de gepretendeerde vordering nodig was en de gerechtsdeurwaarders hebben geweigerd het beslag deels op te heffen en tot de hoogte van de vordering te beperken. Klager voert daartoe aan dat hij direct na de betekening van het proces-verbaal van het eerst gelegde beslag de gerechtsdeurwaarders bij aangetekende brief op de hoogte heeft gesteld dat het beslag een hoger bedrag had getroffen dan de gepretendeerde vordering. Klager heeft de gerechtsdeurwaarders gewezen op het disproportionele karakter van het beslag. De gerechtsdeurwaarders weigerden echter het beslag deels op te heffen. Aldus hielden zij een vexatoir beslag in stand.

3.3 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders als laatste valsheid in geschrifte te hebben gepleegd door ondanks een waarschuwing in het proces-verbaal van beslaglegging d.d. 28 juli 2014 en van 9 september 2014 te blijven vasthouden aan een niet bestaande deelvordering betreffende betekeningskosten. In voormelde processen-verbaal is ten onrechte een bedrag aan bij klager in rekening gebrachte betekeningskosten opgenomen, die naar klager aanneemt, betrekking hebben op de betekening van 20 mei 2014 betreffende de eerdergenoemde beschikking. Deze kosten vallen onder de (gecompenseerde) proceskosten. Klager heeft de gerechtsdeurwaarders daarop gewezen, doch zij blijven bij hun standpunt dat die bij klager in rekening gebracht horen te worden. Klager verwijst naar aantekening 8 op art. 430 Rv. (5e druk), waaruit blijkt dat de kosten van betekening geen executiekosten zijn. Het opnemen van executiekosten in voormelde processen-verbaal berusten op een valsheid, wat de gerechtsdeurwaarders is aan te rekenen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarder hebben de klacht gemotiveerd weersproken.

5. De beschikking van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft de voorzitter overwogen dat in zijn algemeenheid uit de gewone rechtspraak volgt dat terughoudend met verrekening van alimentatievorderingen wordt omgegaan. De reden dat verrekening van een vordering met te betalen alimentatie doorgaans niet zomaar wordt toegestaan, is omdat alimentatie bedoeld is om te kunnen voorzien in de benodigde middelen van bestaan/levensonderhoud. Als een verrekening van een vordering tot levensonderhoud al wordt toegestaan, beperkt bovendien de beslagvrije voet de bevoegdheid tot verrekening om te voorkomen dat de alimentatiegerechtigde met zijn of haar inkomen onder het bestaansminimum komt.

5.2 Uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat een verzoek van klager tot terugbetaling van een deel van de door zijn ex-echtgenote ontvangen alimentatie is afgewezen. Klager is vervolgens eigenmachtig tot verrekening overgegaan. Dat de gerechtsdeurwaarders ten laste van klager beslag hebben gelegd is daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar. Zij zijn belast met de executie van een beschikking op grond waarvan achterstallige alimentatie wordt gevorderd. Als klager het niet met die executie eens is, dient hij zich te wenden tot de gewone rechter. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

5.3 Dat het beslag een hoger bedrag heeft getroffen dan het bedrag dat werd gevorderd is inherent aan het derdenbeslag. Een beslag blokkeert nu eenmaal het volledige tegoed. De gerechtsdeurwaarder kan van te voren niet weten of bij de bank informeren hoeveel geld er op een rekening staat. De gerechtsdeurwaarder is voor het antwoord op de vraag hoeveel door het beslag is getroffen, afhankelijk van de verklaring van de bank. Die verklaring dient op grond van 476a Rv te worden afgelegd zodra vier weken zijn verstreken na het beslag. Die termijn dient ertoe klager respijt te geven om verzet tegen de executie te doen, de derde de gelegenheid te geven advies in te winnen en ter voorkoming van een praktijk waarbij de derde terstond een verklaring aflegt die hem later wellicht in moeilijkheden brengt. Van misbruik van bevoegdheid is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel 2 treft evenmin doel.

5.4 Ook ten aanzien van klachtonderdeel 3 heeft de voorzitter overwogen dat dit geen doel treft. Hetgeen klager op dit punt heeft aangevoerd gaat alleen op indien een titel  wordt betekend ex artikel 430 Rv. Uit rechtspraak blijkt dat de kostenveroordeling als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv. betrekking heeft op zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten, en levert dus voor alle kosten (dus ook voor de kosten van betekening van het vonnis) een executoriale titel op. Een verzoek om begroting van de nakosten hoeft alleen te worden gedaan als die kosten worden betwist (Hoge Raad 19 maart 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Bovendien blijkt uit het exploot van 20 mei 2014 dat de beschikking is betekend in samenhang met een bevel tot betaling ex artikel 439 lid 1 Rv. De kosten van een dergelijk gecombineerd exploot vallen (ook volgens de door klager aangehaalde aantekening) onder de executiekosten, aldus de voorzitter.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beschikking van de voorzitter tijdig ingesteld, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet                                                                                        

7.1 Klager is het niet eens met de beschikking van de voorzitter. De voorzitter heeft ten onrechte acht geslagen op het verweerschrift, omdat dit door de gerechtsdeurwaarders niet is ondertekend. Er is evenmin sprake geweest van het verlenen van een volmacht aan de persoon die het verweerschrift wel ondertekend heeft.

7.2 Subsidiair heeft klager aangevoerd dat de voorzitter de beschikking van de rechtbank d.d. 8 april 2014 verkeerd heeft gelezen. De voorzitter heeft zich processueel en juridisch inhoudelijk vergist. Klager heeft in dit verband een beroep gedaan op het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2014 (RFR 2014/128). De conclusie van de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders gerechtigd waren tot de beslaglegging en de voorzetting daarvan, is dus niet juist. De kosten van de betekening maken wel degelijk geen deel uit van de executiekosten. Daarvoor is dus ten onrechte beslag gelegd, ook gelet op de uitgesproken compensatie van kosten.

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarders hebben verwezen naar hun verweer tegen de klacht. Het verweerschrift is ondertekend door de aan [     ] toegevoegde kandidaat-gerechtsdeurwaarder [     ] die samen met [     ] de onderhavige alimentatiezaak heeft behandeld. De door klager aangehaalde uitspraak betreft inhoudelijk een geheel andere zaak. Bovendien volgt uit die uitspraak juist dat klager de zaak aan de gewone rechter had moeten voorleggen, zoals ook in die zaak is gebeurd.  

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beschikking van de voorzitter. Met welke beschikking de Kamer zich verenigt.

9.2 Klager heeft niet langer weersproken dat het verweerschrift tegen de klacht rechtsgeldig is ondertekend.

9.3 Klager heeft mogelijk gelijk als hij stelt dat hij in juridisch opzicht gerechtigd was tot verrekening met toekomstig verschuldigde alimentatietermijnen. De gerechtsdeurwaarders hebben echter niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm gehandeld door op verzoek van hun opdrachtgever beslag te leggen voor de op grond van de beschikking verschuldigde alimentatietermijnen en zij waren in redelijkheid ook gerechtigd om de executie voort te zetten.

9.4 De betekening van de beschikking was een handeling waarmee de executie werd ingeleid. Het bevel van betaling, opgenomen in hetzelfde exploot, was een executiehandeling. De kosten hiervan zijn gemaakt nadat de beschikking was gewezen. De kostencompensatie ziet slechts op de tot de uitspraak gemaakte kosten. Door – althans in de visie van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder – niet vrijwillig aan deze beschikking te voldoen, heeft klager deze kosten over zichzelf afgeroepen. Niet ter discussie staat dat deze kosten zijn berekend overeenkomstig het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Klager was deze kosten derhalve verschuldigd en daarvoor is dus terecht beslag gelegd.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESCHIKKING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. J.H.C. Schouten en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.