ECLI:NL:TGDKG:2015:79 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW995.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:79
Datum uitspraak: 14-04-2015
Datum publicatie: 10-07-2015
Zaaknummer(s): GDW995.2014
Onderwerp: Financieel toezicht
Beslissingen: Ontzetting uit het ambt
Inhoudsindicatie:   Bewaringstekort. In de tuchtrechtspraak moet een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel gesanctioneerd worden met een ontzetting uit het ambt. Onder omstandigheden kan de tuchtrechter afwijken van dit uitgangspunt (ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4675). Die omstandigheden zijn niet gebleken zodat de gerechtsdeurwaarder de maatregel wordt opgelegd van ontzetting uit het ambt en hij onmiddellijk wordt geschorst.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 14 april 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 955.2014 ingesteld door:

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

klaagster,

gemachtigden:            [     ] en [     ]

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 24 december 2014, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 20 januari 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           Klager heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

-           De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015 alwaar de gemachtigden van klaagster zijn verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 14 april 2015.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Op 14 augustus en 23 september 2014 heeft klaagster een controle uitgevoerd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarder op 14 juli 2014 via DiginBFT gerapporteerde negatieve bewaringspositie. Tijdens het onderzoek is gebleken dat al vanaf 2 april 2014 sprake was van een bewaringstekort. Er is sprake gebleven van een tekort tot en met 11 augustus 2014 en op 9 en 10 september 2014.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat hij op 2 april 2014 een bewaringstekort op zijn kwaliteitsrekening heeft laten ontstaan. Er is sprake gebleven van een tekort tot en met 11 augustus 2014. Dit verwijt klemt temeer nu de financiële positie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zeer zwak was. De liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s voldeden niet aan de normen zoals gesteld in het KBvG rapport ‘Verantwoord Ondernemen’.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder erkent dat hetgeen klaagster heeft gesteld, juist is.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is dat een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet - samengevat - wordt verplicht één of meer kwaliteitsrekeningen aan te houden die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich heeft.  Ten laste van die rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende. De gerechtsdeurwaarder is verplicht een tekort in het saldo van de kwaliteitsrekening terstond  aan te vullen Blijkens de memorie van toelichting bij genoemde bepaling strekt deze  er toe derden, voor wie de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden tijdelijk gelden onder zich neemt, te beschermen tegen déconfitures.

4.3  Een gerechtsdeurwaarder bekleedt in de maatschappij een plaats die mede is gegrond op het vertrouwen dat de justitiabelen in deze ambtenaar hebben. Een grond voor dat vertrouwen is gelegen in het feit dat wat de gerechtsdeurwaarder ten behoeve van zijn opdrachtgevers - zowel in als buiten rechte - incasseert ook daadwerkelijk bij de gerechtsdeurwaarder voorhanden is. De wetgever heeft een en ander - onder meer - geregeld in het hiervoor al aangehaalde artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Wanneer een gerechtsdeurwaarder niet voldoet aan de in die bepaling opgenomen ‘bewaringsplicht’, wordt er een inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de gerechtsdeurwaarder heeft en ook moet kunnen hebben. Dat leidt ertoe dat in de tuchtrechtspraak een inbreuk op die bewaringsplicht in beginsel gesanctioneerd moet worden met een ontzetting uit het ambt. Onder omstandigheden kan de tuchtrechter afwijken van dit uitgangspunt. Onderzocht wordt of die omstandigheden aanwezig zijn.

4.4 De gerechtsdeurwaarder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het bewaringstekort niet bewust zou zijn ontstaan. De Kamer kan zich niet met dit standpunt verenigen aangezien de gerechtsdeurwaarder tot 28 maart 2014 bij iedere overboeking de verplichte controle uitvoerde, maar daarmee  plotseling gestopt is. De gerechtsdeurwaarder was dus op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving en paste deze ook toe. Daarnaast hebben er overboekingen plaatsgevonden waarbij wel een berekening aanwezig was, maar deze berekening de overboeking niet rechtvaardigde. Dit wijst erop dat de gerechtsdeurwaarder zich ervan bewust is geweest dat deze overboekingen zouden leiden tot een negatieve bewaringspositie.  

4.5 De Kamer acht voorts ernstig verwijtbaar dat dat de gerechtsdeurwaarder, bij het indienen van de cijfers per 30 juni 2014, niet uit eigen beweging aan klaagster heeft medegedeeld dat er een bewaringstekort was ontstaan terwijl dit duidelijk zichtbaar was.

4.6 Daarnaast kan uit het onderzoeksrapport van klaagster worden opgemaakt dat de liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder niet voldeed aan de normen zoals gesteld in het KBvG rapport ‘Verantwoord Onder-nemen’. Als gevolg van de daaruit blijkende  zwakke financiële positie was het kantoor van de gerechtsdeurwaarder kwetsbaar voor mogelijke negatieve financiële ontwikkelingen. Een bewaringstekort gedurende  ongeveer vier maanden is een groot risico voor de derdengelden en is een ernstige overtreding van de wet. Temeer nu het hier gaat om een bewaringstekort dat op zeker moment  € 60.262,00 bedroeg, en nu dat bedrag een niet gering gedeelte uitmaakt van de op het betrekkelijk kleine kantoor aanwezige middelen.

4.6 Ondanks dat de recent door de gerechtsdeurwaarder bij klaagster ingediende cijfers (per 31 december 2014) een positieve bewaringspositie weergeven blijft de liquiditeit van het kantoorvermogen onverminderd negatief. In privé is weliswaar sprake van een positief vermogen, maar dit is grotendeels vastgelegd in onroerend goed. Nu de gerechtsdeurwaarder de in 2013 aanwezige liquide middelen in 2014 heeft aangewend om het bewaringstekort aan te zuiveren, is er in privé ook sprake van matige liquiditeit.

4.7 Het voorgaande leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht naar het oordeel van de Kamer gegrond dient te worden verklaard. De gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet en hij heeft niet voldaan aan de wettelijke verplichting de tekorten terstond  aan te zuiveren. Mede gelet op de lange periode dat het bewaringstekort heeft bestaan, het feit dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder niet voldoet aan de liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s zoals gesteld in het KBvG rapport ‘Verantwoord Ondernemen’ en de kans op recidive, gelet op de financieel zwakke positie van de gerechtsdeurwaarder, niet kan worden uitgesloten, acht de Kamer in de onderhavige zaak onderstaande maatregel de enig passende.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        ontzet de gerechtsdeurwaarder uit zijn ambt, welke maatregel van kracht wordt op een na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder door de Kamer mee te delen datum;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang de maatregel van schorsing voor de duur van zes maanden op.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.