ECLI:NL:TGDKG:2015:68 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet261.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:68
Datum uitspraak: 09-06-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet261.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 juni 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 maart 2015 met zaaknummer 658.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 261.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 5 september 2014, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 8 oktober 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 10 maart 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 16 maart 2015.

-           Bij brief, ingekomen op 23 maart 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 alwaar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder en diens gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 9 juni 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een ten laste van klager gewezen vonnis.

-           Op 7 februari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klager betekend met de aanzegging dat de woning op 27 februari 2013 ontruimd zou worden.

-           Op 27 februari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de woning van klager ontruimd.

-           Nadien hebben klager diens gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder hem tijdens de ontruiming onvoldoende tijd heeft gegeven om de zich in de woning bevindende roerende zaken veilig te stellen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder het vonnis op 7 februari 2013 aan klager heeft betekend met aanzegging van de ontruiming tegen 27 februari 2013. Hieruit kan worden opgemaakt dat klager bijna drie weken de tijd had om de in de woning bevindende roerende zaken veilig te stellen. Nu klager dat heeft nagelaten kan hij het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat deze de ontruiming niet heeft aangehouden.

4.2 Hier komt bij dat de gerechtsdeurwaarder slechts uitvoering heeft gegeven aan een bij wet voorgeschreven taak. Op grond van geldende wetgeving en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen. De taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid heeft de gerechtsdeurwaarder geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. Ook kan - alhoewel dit vaak wel wordt gedaan - de gemeente niet tot afvoer en opslag worden verplicht. Doet de gemeente dit wel dan heeft de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om de inboedel na de in deze wet genoemde termijn te verkopen of te vernietigen. Bij dat laatste is de gerechtsdeurwaarder op geen enkele wijze betrokken noch daarvoor verantwoordelijk.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij zich niet met de beschikking van de voorzitter kan verenigen, omdat zijn klacht genuanceerder ligt. De klacht heeft namelijk betrekking op het onzorgvuldig handelen van de gerechtsdeurwaarder ten tijde van de ontruiming. Het onzorgvuldig handelen van de gerechtsdeurwaarder heeft hierin bestaan dat hij met zijn uitlatingen de indruk heeft gewekt dat klager de mogelijkheid (nog) had om (die dag) de hem in eigendom toebehorende zaken alsnog zelf af te kunnen voeren van de openbare weg en dat hierbij bij klager de indruk is gewekt dat hij hiervoor de tijd zou hebben zolang de ontruiming gaande was. De gerechtsdeurwaarder had de roerende zaken dan ook niet direct na afloop van de ontruiming af mogen laten voeren, omdat hij wist dat klager vervoer was gaan regelen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen, met inachtneming van hetgeen hierna onder 7.2 wordt overwogen, naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet met aanvulling van de gronden ongegrond verklaren.

7.2 Uit hetgeen de gerechtsdeurwaarder ter zitting naar voren heeft gebracht kan worden opgemaakt dat hij klager tijdens de ontruiming slechts heeft gefaciliteerd met een verhuisdoos teneinde diens persoonlijke en waardevolle zaken veilig te kunnen stellen. Dit brengt echter niet met zich dat de zorgplicht van de gerechtsdeurwaarder wordt uitgebreid en hij de aan de openbare weg geplaatste roerende zaken voor (on)bepaalde tijd onder zich dient te houden. Evenmin is aannemelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder of zijn medewerkers zelf verantwoordelijkheid voor (het bewaren van) voornoemde verhuisdoos hebben genomen. Uit het proces-verbaal van 27 februari 2013 kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder bij de aanvang van de ontruiming aan klager heeft medegedeeld dat hij met de grootste spoed maatregelen diende te treffen om de aan de openbare weg geplaatste roerende zaken zelf af te voeren, omdat ze anders vernietigd zouden worden. Nu klager pas tegen het einde van de ontruiming, en zonder overleg met de gerechtsdeurwaarder, vervoer is gaan regelen, kan hij het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat deze niet (langer) op hem heeft gewacht en evenmin dat de aan de openbare weg geplaatste roerende zaken na afloop van de ontruiming (door of  namens de gemeente) zijn meegenomen en vernietigd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.