ECLI:NL:TGDKG:2015:54 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet650.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:54
Datum uitspraak: 03-03-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet650.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 3 maart 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van de voorzitter van 19 augustus 2014 met nummer 409.2014 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 650.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ],

advocaat gevestigd te [     ]

1. Verloop van de procedure

Voormelde beschikking van de voorzitter is bij brief van 20 augustus 2014 aan klager toegezonden. Bij verzetschrift, ter griffie ontvangen op 21 augustus 2014, heeft klager tegen de beschikking van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 januari 2015. Klager is verschenen vergezeld van [     ]. De gerechtsdeurwaarder bijgestaan door zijn gemachtigde, is eveneens verschenen. Zowel klager als de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder hebben een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 februari 2015.

2. De feiten

a. Klager heeft eerder klachten tegen de gerechtsdeurwaarder ingediend, die onder andere bij beslissingen van de voorzitter op 16 augustus 2005 (zaaknummer 176.2005) en op 10 januari 2006 (zaaknummer 406.2005) respectievelijk kennelijk ongegrond en  kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard. Op 20 juni 2006 is het tegen de laatste beslissing ingestelde verzet door de Kamer niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer 50.2006). Tegen de eerste beslissing is geen verzet ingesteld.

b. In de eerste beslissing is het volgende aan de orde geweest:

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

a)       Volgens een uittrekstel van de gemeentelijke basisadministratie van 7 april 2005 woont klager sinds 17 augustus 2000 op het adres [     ], [     ].

b)       Hetzelfde adres vermeldt klager op een fax van 8 april 2005 aan de gerechtsdeurwaarder.

c)        De gerechtsdeurwaarder heeft dwangbevelen betekend op dit adres.

d)       De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op de woning [     ],[     ].

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze de dwangbevelen en het beslag niet aan hem heeft betekend, maar per post op het adres [     ] te [     ]. Bovendien zijn de stukken in de brievenbus van buren en vervolgens bij een ex-huisgenoot van klager terecht gekomen. Deze ex-huisgenoot heeft de post geretourneerd naar de gerechtsdeurwaarder onder vermelding van het adres waar klager wel te vinden was en heeft ook gebeld met de gerechtsdeurwaarder over de waarschijnlijke verblijfplaats van klager; de aanlegplaats van het schip waarop hij woont. Het adres [     ] bestaat niet meer, omdat het schip dat daar lag op laste van de gemeente is verwijderd. Nadat de stukken alsnog op zijn verzoek naar hem waren gefaxt ontdekte klager dat de gerechtsdeurwaarder een vervalsing had gepleegd, omdat er handgeschreven naast een verkeerd adres, [     ], een tweede adres op was bijgeschreven, namelijk [     ] te [     ]. Dit moet er later bijgeschreven zijn. Omdat de stukken niet rechtsgeldig betekend zijn is de daaraan ten grondslag liggende schuld verjaard. Desondanks is de gerechtsdeurwaarder niet bereid om het beslag op te heffen.

3. Het verweer

De gerechtsdeurwaarder acht de klacht primair niet-ontvankelijk, omdat klager niet heeft aangegeven tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht zich richt. Subsidiair acht de gerechtsdeurwaarder de klacht ongegrond. Het adres [     ] te [     ] is rechtsgeldig aangehouden voor alle ambtshandelingen, omdat klager hier volgens het GBA uittreksel sinds 17 augustus 2000 woont, klager dit adres zelf vermeldt boven zijn faxen en ook in het kadaster klager als gerechtigde van de onroerende zaken op dit adres staat vermeld. Omdat een brievenbus ontbrak, mocht volgens artikel 47, lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering het exploot per post worden verstuurd.       

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Volgens vaste jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam kan de klacht beschouwd worden te zijn ingediend tegen de verweer voerende gerechtsdeurwaarder. De klacht is daarom ontvankelijk.

4.2 Vast staat dat klager volgens het uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie van 17 augustus 2000 tot en met 7 april 2005 stond ingeschreven op het adres [     ], [     ]. De stukken zijn op dit adres en daarmee rechtsgeldig betekend. Dat de stukken klager niet (tijdig) hebben bereikt omdat hij met zijn schip is vertrokken, kan hij de gerechtsdeurwaarder niet verwijten. Gesteld noch gebleken is dat klager zijn adreswijziging (tijdig) heeft doorgegeven dan wel een adequate voorziening voor de doorzending van zijn post heeft getroffen. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat hij niet behoefde af te gaan op de door de ex-huisgenoot opgegeven verblijfadres van klager “schip ligt naast de Hell’s Angels in [     ] aan de [     ]” bij het betekenen van ambtelijke stukken, ook al omdat klager op de klacht weer een ander adres vermeld heeft.

4.3 Gesteld noch gebleken is dat het onderhavige dwangbevel niet rechtsgeldig is uitgevaardigd. Het dwangbevel is onherroepelijk geworden, omdat klager niet in verzet is gekomen en daardoor is klager de op het dwangbevel vermelde bedragen en de bijkomende kosten verschuldigd, omdat deze laatste voortvloeien uit de invorderings- en executiemaatregelen die hebben plaatsgevonden uit kracht van het dwangbevel en het exploot van betekening en bevel. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.4 Het was de gerechtsdeurwaarder toegestaan het adres op het exploot aan te passen.

c. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 17 december 2013 in hoger beroep, gewezen tussen klager en de gemeente [     ], gevestigd te [     ], een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 2 maart 2011 vernietigd. De zaak handelde over het beroep van klager op verjaring van de dwangsomvordering van de gemeente, omdat volgens klager de stuitingshandelingen van de gemeente in 2004 en 2006 niet hebben plaatsgevonden. Het hof heeft bewezen geacht dat in mei 2004 twee brievenbussen aanwezig waren ten behoeve van aan klager geadresseerde post, te weten een brievenbus aan de overzijde van het water en een brievenbus aan de wal bij het schip, waarmee is komen vast te staan dat de gemeente er niet in is geslaagd te bewijzen dat geen brievenbus aanwezig was. De gemeente heeft voorts niet bewezen dat het exploot van 6 mei 2004 klager heeft bereikt. Het hof heeft geoordeeld dat het exploot van 6 mei 2004 de verjaring van de dwangsom niet heeft gestuit en dat, nu de laatste stuitingshandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2003, de vordering van de gemeente al was verjaard op 6 september 2006.    

3. De oorspronkelijke klacht

3.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze het stuitingsexploot van de dwangsom op 6 mei 2004 opzettelijk verkeerd heeft betekend. Naar thans door de uitspraak van het gerechtshof is komen vast te staan, was de desbetreffende vordering van de gemeente op die dag al verjaard. Na de betekening is de gerechtsdeurwaarder echter nog lang doorgegaan met het betekenen van stuitingsexploten en het leggen van beslagen. Uiteindelijk heeft klager de dwangsom in 2009 betaald en heeft hij een zaak aangespannen om het betaalde bedrag terug te krijgen. Daar is hij uiteindelijk in hoger beroep in geslaagd. Volgens klager is in deze procedure de fout van de gerechtsdeurwaarder na negen jaar onomstotelijk aan het licht gekomen. Onderdeel van deze procedure was een getuigenverhoor. Daarbij is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte in het exploot heeft vermeld dat er op het adres [     ] te [     ] geen brievenbus aanwezig was zonder dat hij op het erf van het adres was geweest.  

3.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hij het exploot door een ander heeft laten betekenen wiens naam niet op het exploot is vermeld.

4. Het oorspronkelijke verweer

4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft primair aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat deze niet binnen de termijn van drie jaar is ingediend nadat klager bekend is geworden met de inhoud van het exploot van 6 mei 2004. Uit de eerste tuchtprocedure blijkt dat klager heeft erkend dat het exploot hem alsnog in 2005 is toegezonden. Bovendien heeft klager ook nog in 2009 laten blijken dat hij ermee bekend was. Klager had de klacht dus veel eerder moeten indienen.

4.2 Voorts kan niet tweemaal over hetzelfde worden geklaagd. Klager heeft in de eerdere tuchtprocedure de geldigheid van de betekening al aan de orde gesteld. Ook om deze reden is de klacht niet-ontvankelijk.

4.3 Tot slot is de gerechtsdeurwaarder van oordeel dat de klacht afgewezen behoort te worden.

5. De beschikking van de voorzitter

5.1 Volgens de voorzitter heeft de gerechtsdeurwaarder terecht gesteld dat aan de thans geformuleerde klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de klachten die in de eerdere procedures (zoals in deze beslissing vermeld onder de feiten) aan de orde zijn gesteld. Klager kan deze klacht niet opnieuw aan de Kamer voorleggen. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, aldus de voorzitter.

5.2 Ten overvloede heeft de voorzitter overwogen dat uit uitspraak van het gerechtshof nog niet volgt dat de gerechtsdeurwaarder opzettelijk in strijd met de waarheid in het exploot heeft vermeld dat geen brievenbus aanwezig was. De mogelijkheid blijft immers bestaan dat hij die eenvoudig niet had gezien. Een exploot is een authentieke akte waarvan de inhoud vast staat behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs is met de uitspraak van het gerechtshof niet geleverd, alleen al omdat de gerechtsdeurwaarder in de procedure bij het gerechtshof geen partij was.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beschikking van de voorzitter tijdig ingesteld, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

7.1 Klager is het niet eens met de beschikking van de voorzitter. De conclusie van de voorzitter dat opnieuw over hetzelfde feitencomplex is geklaagd, is niet juist. De onderhavige klacht gaat over het feit dat onder het exploot van 6 mei 2004 weliswaar de handtekening van de gerechtsdeurwaarder staat, terwijl het exploot door een ander

op het adres [     ] aan de heer [     ] is aangeboden en door die ander van aantekeningen is voorzien. Op 6 mei 2004 heeft een andere man van het gerechtsdeurwaarderskantoor geprobeerd om het exploot aan klager op het adres [     ] te [     ] te betekenen. Deze andere man is bovendien nooit op dat adres geweest terwijl er wel op het exploot staat dat hij heeft geconstateerd dat er op het adres [     ] geen brievenbus aanwezig was. De man die op 6 mei 2004 het exploot aan de heer [     ] aanbood, is door [     ] en klager niet als de gerechtsdeurwaarder herkend. Dit feit is aan het licht gekomen bij het getuigenverhoor in 2013, dus ruimschoots binnen de verjaringstermijn van drie jaar. De klacht gaat er dus over dat het exploot ongeldig is, omdat de persoon die het heeft uitgebracht een ander is dan degene wiens handtekening er onder staat.

7.2Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat de gerechtsdeurwaarder wel is benaderd om te getuigen bij het proces voor het gerechtshof, maar dat hij dat niet relevant vond. Hij is uiteindelijk niet opgeroepen.

7.3 Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat klager in verzet ook handhaaft het onderdeel van zijn oorspronkelijke klacht dat ten onrechte op het exploot is vermeld dat geen brievenbus op zijn adres aanwezig was.

8. Het verweer in verzet

8.1 De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht te laat is ingediend. Klager heeft in de bijlage bij de klacht zelf verklaard dat hij de bedoelde persoon op 6 mei 2004 heeft gezien. Klager heeft in het kader van de eerder door hem ingediende klachten in 2005 en in 2006 al kunnen vaststellen dat de gerechtsdeurwaarder niet dezelfde persoon is als de persoon die klager kennelijk op 6 mei 2004 op zijn erf heeft gezien. De klachttermijn heeft dus toen een aanvang genomen. Voorts heeft de klacht betrekking op de betekening van het exploot op 6 mei 2004. Dat was ook de inzet van de eerdere tuchtzaak. Kern van de klacht is dat gerechtsdeurwaarder het exploot van 6 mei 2004 heeft herkend als een door hem uitgebracht exploot. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij naar waarheid op dat exploot heeft aangetekend dat hij het erf heeft betreden en daar geen brievenbus heeft aangetroffen. Zelfs als klager op 6 mei 2004 iemand heeft gezien die niet aan de omschrijving van de beklaagde gerechtsdeurwaarder voldoet, dan betekent dat nog niet dat die persoon zich als de beklaagde gerechtsdeurwaarder heeft voorgedaan.  

8.2 De gerechtsdeurwaarder was bereid om te getuigen, maar had weinig concrete herinneringen. Ook klager had hem kunnen oproepen. Hij heeft de handtekening zelf op het exploot gezet.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Naar het oordeel van de Kamer is klager te laat met zijn klacht over de persoonsverwisseling. Indien klagers stelling juist is, dan heeft hij immers al in 2005 of 2006 bij gelegenheid van de behandeling van zijn eerdere klachten geconstateerd dat de persoon die het exploot op 6 mei 2004 heeft aangeboden, niet dezelfde persoon is als de beklaagde deurwaarder. Hij is dan ook ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk in zijn verzet.

9.2 De Kamer acht klager, anders dan de voorzitter, wel ontvankelijk in zijn klacht, omdat klager aan zijn klacht in zoverre andere feiten dan in de eerdere gevoerde klachtprocedures ten grondslag heeft gelegd, dat nu in rechte is komen vast te staan dat niet bewezen is dat klager niet over een brievenbus beschikte.  

9.2 De Kamer acht de klacht echter voorts alsnog ongegrond, omdat uit de stukken kan worden afgeleid dat de situatie ter plaatse onduidelijk was en voldoende aannemelijk is geworden dat de brievenbus niet duidelijk zichtbaar was. Als gevolg hiervan kan niet geoordeeld worden dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld.  Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder opzettelijk in strijd met de waarheid op het exploot heeft vermeld dat er geen brievenbus aanwezig was.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESCHIKKING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen het klachtonderdeel met betrekking tot de persoon van de gerechtsdeurwaarder;

-           verklaart het verzet voor het overige gegrond;

-           verklaart de klacht ontvankelijk;

-           verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.