ECLI:NL:TGDKG:2015:29 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet945.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:29
Datum uitspraak: 03-03-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet945.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 maart 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 maart 2014 met zaaknummer 349.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 935.2014 ingesteld door:

[     ],

[     ],

beiden wonende te [     ],

klagers,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 5 mei 2014 hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 30 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 19 november 2014 heeft de voorzitter klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de door hen ingediende klacht. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 28 november 2014. Bij brief van 7 december 2014 hebben klagers verzet op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief met bijlagen van 16 december 2014 hebben klagers de gronden van het verzet ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015 alwaar klagers en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 3 maart 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van [     ] Advocaten te [     ] een vordering in behandeling genomen, welke voortvloeit uit een op 31 januari 2012 in kort geding door de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis en een arrest van 28 mei 2013 in hoger beroep van voormeld kort geding vonnis gewezen door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

b)      De opdracht tot tenuitvoerlegging was eerst in handen van een gerechtsdeurwaarder verbonden aan [     ] gerechtsdeurwaarders die de opdracht om hem moverende redenen heeft teruggeven.

c)      Bij brief van 17 april 2014 hebben klagers -voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang- de gerechtsdeurwaarder onder meer het volgende geschreven:

“ [     ]

Geachte heer [     ],

Middels dit schrijven wensen wij u (nogmaals) een ‘volledig weten’ te verschaffen ex art. 416 Sr, met betrekking tot opzetheling en de oplichtingspraktijken ex art. 326 Sr e.v. van uw opdrachtgevers, de dames mrs. [     ] [     ] en [     ], waaraan u, na overdracht d.d. 26 augustus 2013 door de ‘[     ] vestiging [     ], kennelijk gemeend heeft uw volledige medewerking te moeten verlenen. (Productie 1)

In het verlengde van het door [     ] vestiging [     ] gelegde beslag, heeft u op 20

september 2013, gemeend deze opdracht over te moeten nemen, op grond van een beweerdelijk rechtsgeldig uitgegeven betekende grosse van het arrest van 28 mei 2013 door [     ] vestiging [     ], alsmede van twee verschillende versies van de beweerdelijk rechtsgeldig uitgegeven betekende grosse van een Kort geding vonnis van 31 januari 2012 eveneens door [     ] vestiging [     ]. (Productie 2)

Een uitgebreide toelichting op de onrechtmatigheid van deze executoriale derdenbeslagen, is u reeds verstrekt bij schrijven van 23 september 2013, en 7 en 12 oktober 2013.

[     ]”

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers stellen de gerechtsdeurwaarder op 17 april 2014 te hebben aangeschreven, op welk schrijven zij geen enkele reactie hebben mogen ontvangen. Klagers verwijzen naar de inhoud van hun schrijven van 17 april 2014. Klagers verzoeken de Kamer te bepalen of de gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt door te weigeren te reageren op de inhoud en strekking van de brief van 17 april 2014 en te bepalen of de gerechtsdeurwaarder medeplichtig is geworden aan deze oplichtingspraktijken, met misbruik van bevoegdheden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht het volgende overwogen. Uit de brief van 17 april 2014 blijkt dat klagers de gerechtsdeurwaarder (wederom) op de hoogte stellen van volgens klagers vermeend strafbaar handelen van de opdrachtgevers van klagers. Verder blijkt uit de brief dat klagers opnieuw de rechtsgeldigheid van rechterlijke uitspraken en het gebruik maken van vermeend valselijk door [     ] opgemaakte exploten aan de orde stelt. Klagers verwijzen in die brief onder meer naar de door hen aan de gerechtsdeurwaarder verzonden brieven waarin zij de onrechtmatigheid van de executoriaal gelegde beslagen al hebben toegelicht. Bij zijn verweer op deze klacht heeft de gerechtsdeurwaarder ook het verweer overgelegd dat door hem is gevoerd op de klacht met zaaknummer 955.2013. Uit dat verweer blijkt dat de gerechtsdeurwaarder bij brieven van 4 en 29 oktober 2013 reeds op die vermeende door klagers gestelde rechtmatigheid is ingegaan. Klagers kunnen die kwestie niet opnieuw aan de orde stellen. De brief van 17 april 2014 is een herhaling van zetten waarop de gerechtsdeurwaarder niet hoefde in te gaan. De op 7 april 2014 door de beleidsadviseur Handelsregister aan klagers medegedeelde bevindingen doen hier niet aan af, nu de door klagers daaraan verbonden conclusie in een tuchtprocedure op geen enkele wijze als vaststaand kan worden aangenomen. Nu het verzet tegen de beslissing op de klacht met zaaknummer 995.2013 nog moet worden behandeld, kunnen klagers niet opnieuw over hetzelfde feitencomplex klagen en kunnen zij niet in hun klacht worden ontvangen.

5.2 Bovendien heeft de voorzitter bij beschikking van 15 juli 2014, in een andere door klagers tegen een andere gerechtsdeurwaarder ingediende klacht (zaaknummer 128.2014), welke klacht overigens betrekking heeft op dezelfde opdrachtgevers en ook betrekking heeft op dezelfde rechterlijke uitspraken en het voortgaand gebruik maken van door [     ] opgemaakte exploten, beslist dat klachten over de rechtsgeldigheid van rechterlijke uitspraken en vermeende valse exploten niet meer in behandeling worden genomen wegens misbruik van tucht(proces)recht. Tegen deze beschikking hebben klagers verzet ingesteld. Een behandeling van dit verzet moet eveneens nog worden bepaald. Ook op deze grond kunnen klagers niet in hun klacht worden ontvangen.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klagers hebben allereerst aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder zich beroept op een in september 2013 verkregen opdracht van een advocatenkantoor te [     ] in zake een vonnis van 31 januari 2012 en een arrest van 28 mei 2013. Deze opdracht is door beklaagde verkregen, nadat een andere gerechtsdeurwaarder zijn opdracht op 26 augustus 2013 aan de opdrachtgevers had teruggegeven. Daar vaststelling van de rechtsgeldigheid van vonnissen en arresten in een tuchtprocedure bij de Kamer niet thuishoort, kan alleen de rechtsgeldigheid van de grossen (lees executoriale titels) en de betekening daarvan door de gerechtsdeurwaarder ex artt. 430 lid 3 en 439 lid 3 Rv aan de orde worden gesteld, daar dit de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder regardeert. Opgemerkt wordt, dat het kantoor van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder per 1 juli 2014 is beëindigd. De vraag dient beantwoord te worden welke consequenties hieraan verbonden moeten worden als de maatschap van opdrachtgevers opgehouden heeft te bestaan. Er bestaat immers een onbetwistbare samenhang tussen de maatschap, de drie eisende advocaten van die maatschap, de procesadvocaat en de behandelend advocaat als in de aan de procedure ten grondslag liggende dagvaarding van 7 oktober 2011 staat vermeld. Bovendien dient de executant op grond van het bepaalde in art. 439 lid 3 Rv tot het uiteinde der executie woonplaats kiezen ten kantore van de gerechtsdeurwaarder, zulks op straffe van nietigheid van het exploot. Dit valt niet te rijmen met de opheffing van de maatschap.

6.2 Klagers hebben verder aangevoerd dat de opdracht door de andere gerechtsdeurwaarder is teruggegeven, vanwege het feit dat klagers hebben gesteld dat de betekening niet heeft plaatsgevonden (zie uitspraak van de Kamer van 20 november 2012), doch wel ten uitvoer gelegd. Er is geen sprake van rechtsgeldig bestaande grossen conform de wettelijke bepalingen. Het door de andere gerechtsdeurwaarder gebruikte explootpapier van de vestiging te [     ] vertoont alle kenmerken van een falsificatie. Uit het schrijven van de Kamer van Koophandel van 7 april 2014, blijkt dat dit kantoor nimmer bestaan heeft. Er heeft volgens de Kamer van Koophandel nimmer een gerechtsdeurwaarderskantoor ‘[     ] vestiging [     ] ingeschreven gestaan. Het vermeende gerechtsdeurwaarderskantoor is met ingang van 3 november 2014 verdwenen en verhuisd.

6.3 Klagers hebben de gerechtsdeurwaarder in de klacht van 20 november 2013 voortdurend gewezen op het feit dat hij zich in zijn exploot van 20 september 2013 beroept op de door een waarnemend gerechtsdeurwaarder reeds uitgebrachte exploten, van zowel het in kortgeding gewezen vonnis van 31 januari 2012 als het arrest van het gerechtshof van 28 mei 2013. Het exploot is door beklaagde uitgereikt zonder de beweerdelijk zijnde grossen daarvan. Er wordt slechts naar deze exploten verwezen. Klagers persisteren bij hun standpunt, dat deze beslagexploten alle karakteristieken vertonen van een falsificatie. Klagers blijven de rechtsgeldigheid van de gebruikte grossen betwisten, daar niet kan worden aangetoond, dat zij voldoen aan de wettelijk vigerende bepalingen.

6.4 Klagers verwijzen naar de inhoud van hun schrijven van 17 april 2014. Klagers verzoeken de Kamer te bepalen of de gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt door te weigeren te reageren op de inhoud en strekking van de brief van 17 april 2014 en te bepalen of de gerechtsdeurwaarder medeplichtig is geworden aan deze oplichtingspraktijken, met misbruik van bevoegdheden en of de gerechtsdeurwaarder medeplichtig is geworden aan deze oplichtingspraktijken, met misbruik van zijn bevoegdheden. Ten aanzien van de door de Kamer van Koophandel aan klagers medegedeelde bevindingen beroepen klagers zich op het bepaalde in art. 149 lid 2 Rv dat feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.” Dit geldt vanzelfsprekend ook voor het tuchtrecht.

6.5 Klagers spreken over de rechtsgeldigheid van de uitgegeven grossen en de vermeende valse exploten. Klagers maken gebruik van hun rechtens te respecteren belangen ingevolge de artikelen 3 en 6 EVRM. Klagers maken melding van grossen die niet deugen en afgegeven worden in strijd met de wettelijke bepalingen en voorschriften, o.a. met art. 462 Sr, met betrekking tot ambtsovertredingen. Zolang feiten en wetten gebagatelliseerd, dan wel ontkend, dan wel genegeerd worden, is van een eerlijke procesgang conform art. 6 EVRM geen sprake. Een gerechtsdeurwaarder heeft als openbaar beëdigd ambtenaar een maatschappelijke functie, waaraan de hoogste eisen dienen te worden gesteld. Het vermeend misbruik van vervalste exploten hoort niet bij het functioneren van een beëdigd openbaar ambtenaar.

6.6 Het executoriaal beslag is door de waarnemend-gerechtsdeurwaarder op 25 september 2013 met onmiddellijke ingang opgeheven. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met de procesorde en met misbruik van zijn bevoegdheden, reeds op 20 september 2013 het beslag exploot uitgebracht bij het ABP, terwijl de opdracht tot opheffing van het executoriaal beslag door [     ] vestiging [     ], het ABP op die datum nog niet had bereikt. Dit is klachtwaardig.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. Hetgeen door klagers in verzet is aangevoerd werpt geen nieuw licht op de klacht waarover de voorzitter heeft beslist. Nieuwe nog niet eerder aan de orde gestelde klachtonderdelen kunnen in verzet niet voor het eerst aan de orde worden gesteld. Voor zover in verzet de klacht is uitgebreid kan de Kamer daarover dan ook niet oordelen. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mrs. A.W.J. Ros en J.J.L. Boudewijn leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.