ECLI:NL:TGDKG:2015:243 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet749.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:243
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 11-03-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet749.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Is er sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder zijn ministerie had behoren te weigeren? De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 4 augustus 2015 met zaaknummer 15.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 749.2015 ingesteld door:

[ ], [ ] en [ ],

wonende en gevestigd te [ ],

klagers,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

- Bij brief met bijlagen, ingekomen op 8 januari 2015, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

- Bij verweerschrift, ingekomen op 22 januari 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

- Bij beslissing van 4 augustus 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 20 augustus 2015.

- Bij brief, ingekomen op 1 september 2015, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

- Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 3 november 2015 alwaar [ ] mede namens de andere klagers en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

- De uitspraak is bepaald op 15 december 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a) De gerechtsdeurwaarder is, in opdracht van de advocaat van de wederpartij van klagers (hierna de opdrachtgever), belast met de executie van tegen klager, zijn architectenbureau (thans [ ]), voorheen genaamd Architectenbureau [ ]) en tegen klaagster [ ] en [ ] gewezen vonnissen. Een vonnis betreft een in België gewezen verstekvonnis d.d. 23 mei 2011, dat bij beschikking van 24 januari 2012 uitvoerbaar in Nederland is verklaard. Het andere vonnis is op 17 juli 2013 door de rechtbank Limburg, locatie Roermond, gewezen.

b) Het Belgische vonnis en de beschikking zijn door collega’s van de gerechtsdeurwaarder op 26 juli 2012 en op 23 januari 2013 betekend, waarbij is vermeld dat het Belgische vonnis zou zijn gewezen op 16 juni 2011 in plaats van op 23 mei 2011.

c) De wederpartij van klagers betrof in beide procedures [ ] gevestigd in België, hierna: [ ].

d) De gerechtsdeurwaarder heeft conservatoir beslag gelegd op een op naam van klaagster staande bankrekening. Het door dit beslag getroffen saldo van

€ 7.615,33 heeft de gerechtsdeurwaarder in de executoriale fase van dat beslag aan zich doen overmaken en afgedragen aan zijn opdrachtgever.

e) Bij exploot van 7 maart 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder bevel tot betaling gedaan om aan de inhoud van het Belgische vonnis te voldoen. Hierbij is per abuis eveneens de verkeerde datum van vonniswijzing vermeld.

f) Op 1 4 maart 2013 is beslag gelegd op de woning van klagers. In het beslagexploot is opnieuw de verkeerde datum van het Belgische vonnis vermeld.

g) Bij e-mail van 13 maart 2013 hebben klagers onder meer bezwaar gemaakt tegen de tenuitvoerlegging van de executoriale titel.

h) De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 april 2013 van zijn opdrachtgever de mededeling ontvangen dat de bezwaren van klagers niets nieuws toevoegden en dat de tenuitvoerlegging van de executoriale titel voortgezet moest worden.

i) Op 6 november 2013 is het vonnis van de rechtbank Limburg aan klaagster en [ ] betekend, met bevel om aan de inhoud ervan te voldoen.

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat deze:

1) ten onrechte het door het beslag onder ING bank getroffen saldo heeft afgedragen aan zijn opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder was ermee bekend dat [ ] klagers heeft opgelicht en dat haar bestuurder de heer [ ] niet meer bevoegd was om [ ] te vertegenwoordigen, omdat [ ] als gedelegeerd bestuurder op 27 januari 2012 was ontslagen. De gerechtsdeurwaarder had niet tot afdracht van dit bedrag mogen overgaan maar had het bedrag onder zich moeten houden;

2) ten onrechte op 15 maart 2013 beslag heeft gelegd op hun woning, omdat in het proces-verbaal van beslaglegging wordt verwezen naar een niet bestaand vonnis d.d. 16 juni 2011. Ook was de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, [ ] niet bevoegd om opdracht te geven tot de beslaglegging. Op grond hiervan is de beslaglegging nietig;

3) zonder rechtsgeldige opdracht tot de betekening van het tweede vonnis is overgegaan op 6 november 2013. De opdracht was niet rechtsgeldig vanwege de bij klacht 2.1.2 genoemde omstandigheden en omdat de advocaat van de wederpartij geen rechtsgeldige volmacht had om opdracht tot betekening te geven.

4.2 In deze zaak is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder zijn ministerie had behoren te weigeren. De gerechtsdeur-waarder had kennis van de strafrechtelijke verdenking en vervolging van zijn opdrachtgever. Met de zorgvuldigheidsplicht van een gerechtsdeurwaarder valt niet te rijmen dat hij vonnissen ten uitvoer legt die hoogstwaarschijnlijk onder valse voorwendselen zijn verkregen. Bovendien was de gerechtsdeurwaarder op de hoogte van de bestuursperikelen bij [ ]. Klagers hebben in dit verband verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter te Amsterdam d.d. 10 december 2009 (bijlage 46 bij de klacht).

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Klagers menen weliswaar dat de executie niet terecht was, maar zij hebben niet voldoende onderbouwd dat dit is terug te voeren op tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder.

4.2 De gerechtsdeurwaarder is op enig moment ingeschakeld om een vonnis te betekenen en te executeren. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopolypositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag.

4.3 In de zaak die tot de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft geleid, naar welke uitspraak klagers hebben verwezen, deed zich de situatie voor dat de gerechtsdeurwaarder namens dezelfde opdrachtgever tegenstrijdige opdrachten had ontvangen en hij ervan op de hoogte was dat er sprake was van een geschil omtrent de bevoegdheid van de bestuurders. In die situatie heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder terecht had geweigerd om te voldoen aan een opdracht. In deze zaak doet een dergelijke situatie zich niet voor, omdat de gerechtsdeurwaarder alleen te maken heeft gehad met zijn opdrachtgever, de advocaat van [ ] en er voor hem geen aanleiding was de veronderstellen dat deze advocaat niet gemachtigd was om de opdracht aan hem te verlenen.

4.4 Er is wel een fout gemaakt in het exploot door de vermelding van een verkeerde datum waarop het vonnis was gewezen. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een fout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. Bovendien is deze fout te herstellen en zijn klagers niet in hun belangen geschaad.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij zich niet met de beslissing van de voorzitter kunnen verenigen, omdat de gerechtsdeurwaarder in het onderhavige geval zijn ministerieplicht had moeten weigeren. De gerechtsdeurwaarder was immers ruimschoots op de hoogte van het feit dat dhr. [ ] niet bevoegd was om namens [ ] op te treden. De door dhr. [ ] namens [ ] ingeschakelde advocaat was dan ook niet bevoegd om de gerechtsdeurwaarder de opdracht te geven om de executoriale titel ten uitvoer te leggen. Nu de gerechtsdeurwaarder wel gehoor heeft gegeven aan deze opdracht heeft hij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer stelt voorop dat een gerechtsdeurwaarder, die van een wederpartij hoort dat zaken niet kloppen, in beginsel een onderzoeksplicht heeft. Hij dient dan zijn opdrachtgever aan de hand van de stellingen van de wederpartij te verzoeken om opheldering. Voldoende aannemelijk is geworden dat de gerechtsdeurwaarder dit heeft gedaan.

7.2 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder naar voren gebracht dat hij op 11 april 2013 van zijn opdrachtgever de mededeling heeft ontvangen dat de bezwaren van klagers niets nieuws toevoegden en dat de tenuitvoerlegging van de executoriale titel voortgezet moest worden. Gelet op de ministerieplicht was de gerechtsdeurwaarder gehouden om de ambtshandeling ten laste van klagers te verrichten.

7.3 Indien klagers zich niet kunnen verenigen met het standpunt van de opdrachtgever om de tenuitvoerlegging van de executoriale titel voort te zetten dan zouden zij een executiegeschil aanhangig kunnen maken bij de gewone rechter. Het indienen van een klacht bij de Kamer is niet de geëigende weg om de executie van de executoriale titel dan wel de vertegenwoordigingsbevoegdheid van dhr. [ ] ter discussie te stellen.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. E.C. Smits en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.