ECLI:NL:TGDKG:2015:234 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet812.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:234 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2015 |
Datum publicatie: | 22-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet812.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 22 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 21 juli 2015 met zaaknummer 32.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 812.2015 ingesteld door:
[ ],
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigde: [ ],
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 16 januari 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 30 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 21 juli 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beschikking van de voorzitter toegezonden bij brief van 28 juli 2015. Klager heeft verzet ingesteld op nader aan te voeren gronden welke gronden op 23 september 2015 zijn ingediend. Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder 7 producties overgelegd. Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 november 2015 alwaar de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 december 2015.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
a) Op 23 april 2014 heeft de gemachtigde namens klaagster een bruikleenovereenkomst gesloten met betrekking tot het pand [ ] in [ ]. De overeenkomst bevat een domicilie(werkplaats)keuze in het pand.
b) Op 7 oktober 2014 heeft een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat-gerechtsdeurwaarder klaagster en haar gemachtigde gedagvaard op het adres in [ ]. Klaagster is gedagvaard in [ ], omdat zij feitelijk niet meer gevestigd was op het adres in [ ] vermeld in het Handelsregister. De gemachtigde is gedagvaard in [ ] omdat hij daar feitelijk verblijf zou houden, en niet op zijn volgens het BRP bekende briefadres in [ ].
c) Op 22 oktober 2014 zijn klaagster en de gemachtigde bij verstek veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van schadevergoeding.
d) Het vonnis is op 31 oktober 2014 door een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat-gerechtsdeurwaarder betekend aan het adres in [ ]. Aan de gemachtigde is het vonnis op 4 november 2014 bij openbaar exploot betekend.
e) Op 6 november 2014 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder per e-mail aan het uit de bruikleenovereenkomst bekende e-mailadres van de gemachtigde aangekondigd dat de ontruiming van het pand was aangezegd tegen 7 november 2014. De gemachtigde heeft op 7 november 2014 om uitstel verzocht omdat hij in [ ] in het ziekenhuis verbleef. Nog dezelfde dag is meegedeeld dat uitstel niet zou worden verleend en dat op 11 november 2014 de woning zou worden ontruimd.
f) Op 11 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de woning ontruimd, in aanwezigheid van de gemachtigde. Volgens het proces-verbaal van de beslaglegging zijn de zaken voor zover geen eigendom van de executant, aan de openbare weg geplaatst. Nadien heeft de gemachtigde de roerende zaken voor eigen rekening en onder eigen beheer doen afvoeren, dan wel op diens aanwijzing laten plaatsen in een tweetal aanwezige containers.
g) Op 1 december 2014 heeft (de gemachtigde van klaagster een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder.
h) Bij e-mail van 23 december 2014 heeft (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
i) Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat de gemachtigde van klaagster bij (in hoger beroep bekrachtigd) vonnis van 16 juni 2015 failliet is verklaard en in een door de gemachtigde van klaagster aangespannen verzetprocedure tegen het verstekvonnis van 22 oktober 2014 aan de gedaagde partij ontslag van instantie is verleend.
4. De oorspronkelijke klacht
4.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze de door zijn opdrachtgever opgestelde dagvaarding klakkeloos heeft uitgebracht, zonder de producties te controleren. Tot voor kort stond klaagster bij het handelsregister ingeschreven op een adres in [ ]. Daarna is klaagster verhuisd naar [ ]. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder was met de verhuizing bekend en tevens met het gebruikte correspondentieadres in [ ]. Ook was het e-mailadres van klaagster bekend. Het is klaagster daarom onduidelijk waarom de gerechtsdeurwaarder geen gebruik heeft gemaakt van het correspondentieadres of van het e-mailadres. Het adres in [ ]was een opslagplaats en aan de buitenkant was geen brievenbus.
4.2 Tussen klaagster en de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is op 23 april 2014 een aanvullende overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat de buikleenvergoeding pas voldaan zou behoeven te worden als een uitkering van waterschade ontvangen zou zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft de rechter hierover niet geïnformeerd.
4.3 Ten onrechte heeft de gerechtsdeurwaarder geen gebruik gemaakt van het e-mailadres van de gemachtigde of van de postbus in [ ] voor het betekenen van de dagvaarding of het vonnis.
4.4 Bij de ontruiming is geen lijst gemaakt van de opgeslagen goederen die bij de ontruiming zijn afgevoerd.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft overwogen dat tegenover het door de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd gevoerde verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder de gang van zaken duidelijk heeft toegelicht, de enkele stellingen van klaagster niet voldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen.
5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat het door de gerechtsdeurwaarder in deze zaak ingenomen standpunt en zijn daarop gebaseerde handelingen niet in strijd zijn met de tuchtrechtelijke norm, met name niet de wijze waarop de betekening heeft plaatsgevonden. Voor het overige betreffen de klachten een executiegeschil of had klaagster zijn klachten in een verzetprocedure aan de orde moeten stellen.
6. De gronden van het verzet
Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter en heeft in verzet zijn standpunten herhaald.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Het verzet kan niet slagen. Klaagster heeft in verzet haar standpunten zonder enige nadere onderbouwing herhaald. Klaagster beroept zich op een gesloten aanvullende overeenkomst van 23 april 2014 die aan de ontruiming in de weg zou staan. Anders dan klaagster meent stond die overeenkomst niet aan de ontruiming in de weg. Die overeenkomst is gesloten met de opdrachtgever van klaagster en kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Bovendien wordt die overeenkomst blijkens een van de producties bij de dagvaarding betwist. Klaagster had om de ontruiming te voorkomen een executiegeschil moeten aanspannen. Dat de postbus en de e-mailadressen van (de gemachtigde van) klaagster niet zijn gebruikt is gelegen in het feit dat betekening aan een postbus of e-mailadres niet mogelijk is. Het is niet de taak van een gerechtsdeurwaarder om de inhoud van een dagvaarding op juistheid te controleren.
7.2 Uit het voorgaande volgt dat de Kamer van oordeel is dat de voorzitter terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Hetgeen door klaagster verder in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. J.H.C. Schouten, voorzitter, Th.C.M. Hendriks-Jansen en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.