ECLI:NL:TGDKG:2015:232 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet850.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:232 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2015 |
Datum publicatie: | 22-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet850.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 22 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 8 september 2015 met zaaknummer 28.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 850.2015 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 11 januari 2015, aangevuld bij brief van 21 mei 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 11 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 8 september 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beschikking van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 september 2015. Bij brief van 1 oktober 2015 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 november 2015 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 december 2015.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
a) Op 8 juli 2010 is een vonnis ten laste van klaagster gewezen, waarbij klaagster op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag veroordeeld is om medewerking te verlenen aan de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling voor de twee minderjarige kinderen.
b) Op 16 juli 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.
c) Op 28 september 2010 ontving de gerechtsdeurwaarder van de advocaat van zijn opdrachtgever de opdracht om tot invordering van de verschuldigde dwangsommen over te gaan.
d) Bij deurwaardersexploot van 15 oktober 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder de tot dan verschuldigde dwangsommen opgeëist.
e) Bij brief van 25 oktober 2010 heeft klaagster een betalingsregeling van € 50,00 per maand aan de gerechtsdeurwaarder voorgesteld. Diezelfde dag heeft de gerechtsdeurwaarder de voorgestelde betalingsregeling aan klaagster bevestigd.
f) Bij brief van 18 januari 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat de overeengekomen betalingsregeling niet correct werd nagekomen.
g) Bij brief van 10 maart 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht de maandelijkse afdrachten te verhogen naar € 250,00 per maand omdat wegens het oplopen van de verbeurde dwangsommen de afgesproken regeling niet meer in verhouding stond tot het openstaande saldo.
h) Op 30 maart 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een kosten- en uitgavenformulier aan klaagster doen toekomen.
i) Bij brief van 14 april 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat het door haar voorgestelde betalingsvoorstel niet akkoord was, omdat zij de oude betalingsregeling niet correct is nagekomen.
j) Bij deurwaardersexploot van 14 april 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder de tot dan verschuldigde dwangsommen opgeëist.
k) In mei 2012 is een nieuwe betalingsregeling met klaagster overeengekomen. Omdat de overeengekomen betalingsregeling niet correct werd nagekomen heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bij brief van 1 augustus 2012 opnieuw tot betaling gesommeerd.
l) Bij brief van 6 september 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van het verschuldigde aan klaagster doen toekomen.
m) Op 16 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster loonbeslag gelegd. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 29 december 2014 aan klaagster is betekend.
n) Op 6 januari 2015 heeft klaagster een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 13 januari 2015 op de bij hem ingediende klacht gereageerd.
o) Op 13 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals een inkomsten- en uitgavenformulier aan klaagster doen toekomen.
p) In de tussentijd hebben klaagster en de gerechtsdeurwaarder met elkaar gecorrespondeerd.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij :
a: het loonbeslag niet van te voren heeft aangekondigd;
b: het proces-verbaal van het gelegde beslag niet binnen de wettelijke termijn heeft betekend;
c: pas een inkomsten- en uitgavenformulier aan haar heeft doen toekomen nadat er loonbeslag was gelegd;
d: ten onrechte de (vermeend) verbeurd verklaarde dwangsommen tracht te incasseren, omdat zij niet in gebreke is gesteld;
e: geen specificatie van de (vermeend) verbeurd verklaarde dwangsommen aan haar heeft doen toekomen;
f: niet dan wel niet binnen een redelijke termijn op de bij hem ingediende klacht heeft gereageerd.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder niet gehouden is om een loonbeslag van te voren aan te kondigen, omdat hij dit reeds bij de betekening van het vonnis heeft gedaan door middel van het door hem gedane bevel.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder de termijn waarbinnen de betekening plaats had moeten vinden weliswaar heeft overschreden, maar dat dit slechts tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn als sprake was van bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken.
5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft de voorzitter overwogen dat uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder reeds op 30 maart 2011 een inkomsten- en uitgavenformulier aan klaagster heeft doen toekomen. Het standpunt van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder pas een inkomsten- en uitgavenformulier aan haar heeft doen toekomen nadat hij loonbeslag had gelegd lijkt dan ook op een misverstand te berusten. Hierbij wordt mede in overweging genomen dat het op de weg van klaagster ligt om haar inkomsten- en uitgaven aan de gerechtsdeurwaarder kenbaar te maken.
5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d heeft de voorzitter overwogen dat dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vonnis, waarover deze Kamer niet kan oordelen. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd.
5.5 Met betrekking tot klachtonderdeel e heeft de voorzitter overwogen dat uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder bij brief van 6 september 2013 een specificatie van de verbeurd verklaarde dwangsommen aan klaagster heeft doen toekomen.
5.6 Met betrekking tot klachtonderdeel f heeft de voorzitter overwogen dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij klachten met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde brief van 13 januari 2015 kan worden opgemaakt dat hij wel degelijk binnen een redelijke termijn op de bij hem ingediende klacht heeft gereageerd.
6. De gronden van het verzet
6.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Zij heeft aangevoerd dat de feiten zoals door de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift vermeld, op een aantal punten niet juist zijn. Met name over de periode gelegen tussen maart 2013 en januari 2015. In die periode is beslag gelegd op de roerende goederen van klaagster, welk beslag werd ingetrokken. Dat staat niet in de opsomming van de gerechtsdeurwaarder vermeld.
6.2 Klaagster voert verder aan in die periode veelvuldig te hebben verzocht om een specificatie van de vordering. Een gedegen specificatie bleef echter uit. Klaagster heeft medegedeeld dat zij een executiegeschil zou opstarten teneinde helderheid de krijgen over de juistheid van de hele gang van zaken. Er worden dwangmiddelen ingezet, terwijl de vordering door klaagster wordt betwist. Op uitdrukkelijk verzoek van de opdrachtgever, en door bemiddeling van gerechtsdeurwaarder [ ] van [ ], is op 23 september 2014 een gesprek gearrangeerd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. De bedoeling was om een executiegeschil te voorkomen en de zaak gezamenlijk op te lossen. De opdrachtgever stond daar open voor en klaagster is daar op in gegaan. Er zijn tijdens dit gesprek (voorlopige) afspraken met het oog op de (nieuw te treffen) omgangsregeling gemaakt. Dat de gevoerde gesprekken en afspraken niet onder de taken van een gerechtsdeurwaarder zouden vallen, zoals de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd, moge zo zijn, echter doordat het initiatief van de gerechtsdeurwaarder uitging, is bij klaagster de indruk gewekt dat deze handelingen binnen de invorderingsprocedure vielen. Klaagster is van mening dat de gesprekken een wezenlijk onderdeel vormden van de invorderingsprocedure. Zonder aankondiging werd loonbeslag gelegd, wat volgens klaagster gezien de lopende afspraken niet redelijk is. Vervolgens is het loonbeslag onzorgvuldig uitgevoerd.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Het verzet kan niet slagen. Het door klaagster in verzet genoemde beslag op roerende zaken is door de gerechtsdeurwaarder besproken in zijn brief van 13 januari 2015 aan klaagster. Uit die brief blijkt dat er destijds geen beslag is gelegd maar is aangekondigd en dat het tegen 15 september 2014 aangekondigde beslag geen doorgang heeft gevonden omdat de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder heeft verzocht het beslag niet door te zetten en de zaak te bespreken op 23 september 2014.
7.2 In de gerechtsdeurwaardersexploten van 15 oktober 2010 en 14 april 2011 staan de verbeurde dwangsommen duidelijk vermeld. Dat de vordering door klaagster werd betwist strookt niet met de feiten, nu klaagster een aantal malen een regeling heeft getroffen. Uit een brief van 13 mei 2015 van de gerechtsdeurwaarder (bijlage 6 van de brief van klaagster van 21 mei 2015) blijkt dat klaagster ook al een substantieel bedrag heeft voldaan. Indien klaagster het niet met de verdere invordering eens was, had zij een executiegeschil aan moeten spannen.
7.3 Kennelijk is bij klaagster de indruk ontstaan dat er als gevolg van het gesprek met de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder geen invordering zou plaatsvinden. Dat het initiatief voor de gesprekken van de gerechtsdeurwaarder uitging laat zijn ministerieplicht echter onverlet. Bovendien geeft klaagster zelf aan dat het verzoek voor het gesprek uitging van de opdrachtgever. Dat het gesprek niet het gewenste resultaat met betrekking tot de omgangsregeling heeft opgeleverd kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten. De opdrachtgever heeft de gerechtsdeurwaarder op 27 november 2014 verzocht de invordering verder ter hand te nemen, waaraan de gerechtsdeurwaarder uitvoering heeft gegeven. Klaagster is hierover geïnformeerd bij brieven van 13 en 27 januari 2015.
7.4 De voorzitter heeft gelet op het vooroverwogene terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Hetgeen door klaagster verder nog in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. J.H.C. Schouten, voorzitter, Th.C.M. Hendriks-Jansen en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.