ECLI:NL:TGDKG:2015:227 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet660.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:227
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 22-01-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet660.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 30 juni 2015 inzake –voor zover in verzet van belang- de klachten met zaaknummers 237.2014, 293.2014, 368.2014 en 844.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 660.2015 ingesteld door:

1. [ ]

wonende te [ ] klaagster,

gemachtigde [ ],

2. [ ],

wonende te [ ], klager

tegen:

1. [ ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ]

2. [ ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

4. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brieven met bijlagen van 17 april 2014, 5 mei 2014, 14 juli 2014 en 1 november 2014, hebben klagers klachten ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.

Bij brieven van 3 juli 2014 (gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2) en 29 december 2014 (gerechtsdeurwaarders sub 3 en sub 4) hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beschikking van 30 juni 2015 heeft de voorzitter de klachten als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beschikking van de voorzitter toegezonden bij brieven van 23 juli 2015.

Bij brieven van 3 augustus 2015 hebben klagers sub 1 en sub 2 verzet ingesteld tegen de beschikking van de voorzitter. Beide verzetschriften zijn behandeld ter openbare terechtzitting van 10 november 2015 alwaar klagers en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 15 december 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

a) De gemeente [ ], opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders (hierna de opdrachtgever) heeft op 18 oktober 2013 executoriaal beslag gelegd op een personenauto, merk [ ]. Klaagster sub 1 heeft onder meer opheffing van dat beslag gevorderd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen. Bij vonnis van 24 december 2013 is die vordering afgewezen met veroordeling van klaagster sub 1 in de kosten.

b) De opdrachtgever heeft op 27 maart 2014 ten laste van klaagster sub 1 een dwangbevel uitgevaardigd op grond waarvan een aan gerechtsdeurwaarder sub 3 toegevoegde kandidaat op 25 april 2014 ten laste van klaagster beslag heeft gelegd op haar AOW-uitkering.

c) Bij beschikking van 21 augustus 2014 heeft de kantonrechter te Amsterdam een door klaagster sub 1 ingediend verzoek tot vaststelling van een beslagvrije voet afgewezen. Nadat klaagster sub 1 weer in Nederland woonachtig was hebben de gerechtsdeurwaarders op 15 oktober 2014 een beslagvrije voet vastgesteld.

4. De oorspronkelijke klacht (voor zover in verzet van belang)

Klaagster sub 1 beklaagt zich er in zaaknummer 237.2014 samengevat over dat:

a) de gerechtsdeurwaarders een auto in beslag zouden hebben genomen die aan haar zou toebehoren waardoor haar onnodige kosten in rekening zijn gebracht.

b) de gerechtsdeurwaarders het proces-verbaal van het beslag op de auto niet aan haar hebben betekend.

c) de gerechtsdeurwaarders ten onrechte niet aan haar hebben medegedeeld wat er met de auto is gebeurd.

d) de gerechtsdeurwaarders geen vrijwaringsbewijs van de auto aan haar hebben doen toekomen.

e) de gerechtsdeurwaarders een vordering op haar trachten te verhalen terwijl zij niet diegene is die tot betaling van die vordering is veroordeeld.

Klaagster sub 1 beklaagt zich er in zaaknummer 368.2014 samengevat over dat:

f) de gerechtsdeurwaarders op vrijwel haar gehele AOW-uitkering beslag hebben gelegd waardoor zij geen enkel inkomen meer had.

g) het door de gerechtsdeurwaarders in rekening gebrachte bedrag van € 219,36 aan kosten veel te hoog is.

h) de gerechtsdeurwaarders, nadat de hierboven genoemde kosten van € 219,36 waren betaald, niet binnen twee dagen tot het opheffen van het loonbeslag zijn overgegaan.

i) de gerechtsdeurwaarders, nadat zij het loonbeslag hadden opgeheven, wederom ten laste van haar loonbeslag hebben gelegd.

Klaagster sub 1 beklaagt zich er in zaaknummer 844.2014 samengevat over dat:

j) de gerechtsdeurwaarders een verkeerde berekening hebben gehanteerd met betrekking tot het beslag op haar uitkering vanaf oktober 2014.

k) gerechtsdeurwaarders ten onrechte tot 1 november 2014 geen dossierstukken aan haar hebben doen toekomen.

Klager sub 2 beklaagt zich er in zaaknummer 293.2014 samengevat over dat:

l) de gerechtsdeurwaarders hem ten onrechte hebben verzocht om te stoppen met filmen en dat zij nadien de camera uit zijn handen hebben geslagen.

m) de gerechtsdeurwaarders hem ten onrechte hebben verzocht om zich te legitimeren.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klachten onder meer het volgende overwogen.

In de zaak met nummer 237.2014

5.1 Het standpunt van klaagster sub 1 dat de gerechtsdeurwaarders een vordering op haar trachten te verhalen terwijl zij niet diegene is die tot betaling van de vordering is veroordeeld en dat daardoor ten laste van haar onnodige kosten in rekening zijn gebracht is onjuist. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 december 2013 kan worden opgemaakt dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat klaagster sub 1 eigenaar van de auto is. Daarnaast kan uit dit vonnis ook worden opgemaakt dat de ex-echtgenoot van klaagster sub 1 bezitter van de auto is en op grond van artikel 3:119 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarmee wordt vermoed dat hij rechthebbende van de auto is.

5.2 Gelet op het vorenstaande hebben de gerechtsdeurwaarders door beslag op de auto te leggen de vordering niet ten laste van klaagster sub 1 geïncasseerd en de kosten van deze beslaglegging zijn niet bij haar in rekening gebracht. Dit brengt eveneens met zich mee dat de gerechtsdeurwaarders niet gehouden waren om de beslaglegging aan klaagster sub 1 over te betekenen dan wel een vrijwaringsbewijs aan haar te doen toekomen.

In de zaak met nummer 368.2014

5.3 Op grond van artikel 475e wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt er geen beslagvrije voet voor schuldenaren die niet in Nederland wonen of vast verblijven. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat klaagster sub 1 destijds stond ingeschreven op een adres in [ ]. Het is gelet op deze omstandigheid dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet op nul hebben gezet. Bovendien is na ontvangst van een bewijs van uitschrijving uit [ ] en inschrijving op het adres van klager [ ] alsnog een beslagvrije voet vastgesteld.

5.4 De door de gerechtsdeurwaarders in rekening gebrachte kosten zijn conform het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders berekend. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarders geen verwijt worden gemaakt.

5.5 Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de

gerechtsdeurwaarders direct, nadat zij het verschuldigde bedrag van klaagster sub 1 hadden ontvangen, de derdenbeslagene heeft medegedeeld dat het ten laste van klaagster sub 1 gelegde loonbeslag kon worden opgeheven. Dat de derdenbeslagene dit niet binnen twee dagen heeft gerealiseerd is een omstandigheid die de gerechtsdeurwaarders niet kan worden verweten.

5.6 Uit de overgelegde producties kan ook worden opgemaakt dat de

gerechtsdeurwaarders, nadat het loonbeslag was opgeheven, de opdracht hebben gekregen om in een ander dossier beslag ten laste van klaagster sub 1 te leggen. Nu het twee verschillende dossier betreft is deze handelswijze niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm.

In de zaak met nummer 844.2014

5.7 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel heeft de voorzitter overwogen dat kan worden volstaan met een verwijzing naar hetgeen in overweging 5.4 van zijn beschikking is overwogen.

5.8 De enkele niet nader door klaagster sub 1 onderbouwde stelling dat de

gerechtsdeurwaarders geen dossierstukken aan haar hebben doen toekomen onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te kunnen stellen. Indien klaagster sub 1 dossierstukken van de gerechtsdeurwaarders wilde ontvangen had zij aan moeten geven welke stukken zij wenste te ontvangen.

In de zaak met nummer 293.2014

Indien klager sub 2 zich ten tijde van de beslaglegging bij de woning van de andere klager bevond en daar filmopnames maakte, dan is het niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm dat de gerechtsdeurwaarders hem gevraagd hebben om zijn identiteit kenbaar te maken en te stoppen met het maken van filmopnames teneinde verdere escalatie te voorkomen. Verder is door klager sub 2 niet met enige onderbouwing aangetoond dat de gerechtsdeurwaarder de camera (IPhone) uit zijn handen zouden hebben geslagen.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klagers hebben in verzet als gronden het volgende aangevoerd.

a) Ten onrechte de afhandeling met een beschikking langer dan een jaar geduurd. De voorzitter heeft klagers daarmee ten onrechte niet serieus genomen.

b) Ten onrechte zijn de klachten zijn samengevoegd met de klachten van andere klagers.

c) Ten onrechte hebben beklaagden niet binnen een maand gereageerd op de klachten waardoor de klachten gegrond verklaard hadden moeten worden.

d) De klachten zijn door de voorzitter ten onrechte samengevat als door hem gedaan en door de gerechtsdeurwaarders is niet gereageerd op de individuele klachten van klagers zodat ook hierom de klachten van klagers gegrond hadden moeten worden verklaard.

e) Ten onrechte is geen tweede schriftelijke ronde ingelast waardoor klagers niet op het verweer van de gerechtsdeurwaarders hebben kunnen reageren

f) De secretaris van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders bestaat juridisch niet waardoor ook het ondertekeningsblok onder brieven van de Kamer niet klopt.

6.2 Daarnaast heeft klaagster sub 1 aangevoerd dat de wijze waarop zij door de gerechtsdeurwaarders is aangepakt onjuist is. Klaagster is mede-eigenaar van een recreatie bungalow. Zij is in de problemen geraakt doordat de gemeente een ander als bewoner in die bungalow had ingeschreven. Klaagster werd vervolgens bestookt met dwangsommen omdat zij een ander in de bungalow zou laten wonen, terwijl die ander de mede-eigenaar van de bungalow was. Zij is door de gerechtsdeurwaarders en de gemeente [ ] uit [ ] verjaagd waar zij al jaren woonde. Omdat al haar geld in beslag werd genomen had klaagster geen middelen van bestaan meer.

6.3 Klager sub 2 heeft daarnaast nog aangevoerd dat hij de activiteiten van de gerechtsdeurwaarder bij een inwoner uit [ ] aan het filmen was. Hij werd bedreigd door de hulp van de gerechtsdeurwaarder. Deze werd steeds agressiever tegen klager. Door de hulp werd de IPhone van klager uit zijn geslagen om verder filmen te voorkomen. Nadat de gerechtsdeurwaarder zijn hulp had teruggeroepen, werd de politie gebeld. Op verzoek van de gerechtsdeurwaarder diende klager zich te identificeren. Het filmen mocht gewoon van de politie maar de beelden mochten van de politie niet op internet worden gezet. De hulp mocht het perceel niet meer betreden maar ook nadat hij op straat was gezet, bleef de agressie doorgaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van gronden als vermeld onder 6.1 a en b is niet duidelijk op grond waarvan deze gronden zouden kunnen leiden tot vernietiging van de beslissing van de voorzitter. Uit het enkele feit dat de afhandeling langer dan een jaar heeft geduurd volgt dit niet. Dat de klachten gevoegd zijn behandeld volgt uit de samenhang tussen de klachten. De klachten betreffen door de gemeente [ ] uitgevaardigde dwangbevelen in verband met de permanente bewoning van een recreatiewoning waarvan klaagster sub 1 mede-eigenaar is. De beslissing van de voorzitter de klachten gevoegd te behandelen acht de Kamer dan ook juist.

7.2 Het enkele feit dat beklaagden niet binnen een maand hebben gereageerd op de klachten is geen reden de klachten gegrond te verklaren. Dit geldt ook voor hetgeen door klagers onder grond 6.1 onder d is aangevoerd.

7.3 Dat klagers zouden moeten worden toegelaten om op de reactie van de gerechtsdeurwaarders te reageren, volgt niet uit de wet, en is ook overigens geen regel van Nederlands recht (ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7321). Uit artikel 35 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet volgt dat de griffier van de rechtbank te Amsterdam (van rechtswege) secretaris van de Kamer is. De gronden als vermeld 6.1 e en f onder stuiten op het voorgaande af.

7.4 Hetgeen door klaagster sub 1 onder 6.2 is aangevoerd is door de voorzitter al gemotiveerd besproken en weerlegd. In hetgeen door klaagster in verzet en ter zitting is aangevoerd ziet de Kamer geen aanleiding anders te beslissen dan door de voorzitter is gedaan.

7.5 Ten aanzien van hetgeen door klager sub 2 is aangevoerd geldt het volgende. Ter zitting is gebleken, hetgeen ook door klager sub 2 is erkend, dat met de hulp van de gerechtsdeurwaarder, de door de gerechtsdeurwaarder meegenomen slotenmaker wordt bedoeld. Voor het handelen van de slotenmaker kan de gerechtsdeurwaarder zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden aangesproken. Het handelen van de slotenmaker valt immers niet onder het in de gerechtsdeurwaarderswet geregelde tuchtrecht. Temeer niet omdat ter zitting ook is gebleken en erkend dat de gerechtsdeurwaarder, toen zij bemerkte dat de slotenmaker uit de bocht vloog, direct heeft ingegrepen, de slotenmaker van het perceel heeft geleid en de politie heeft gebeld. Tuchtrechtelijk aan de gerechtsdeurwaarder toe te rekenen laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

7.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzitter terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders jegens klagers niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Hetgeen door klagers in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet in beide zaken ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet in beide zaken ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.