ECLI:NL:TGDKG:2015:224 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet614.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:224
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 22-01-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet614.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 30 juni 2015 met zaaknummer 920.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 614.2015 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 26 november 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 7 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 30 juni 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beschikking van de voorzitter toegezonden bij brief van 10 juli 2015. Bij brief van 14 juli 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 2 september 2015 heeft klager gereageerd op de brief van 26 augustus 2015 waarin hij wordt opgeroepen voor de zitting. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 november 2015 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 december 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

a) Bij vonnis van 3 oktober 2014 is klager veroordeeld tot betaling van een geldsom van € 188,19 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 148,19 vanaf 27 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Uit het vonnis blijkt dat voormeld bedrag bestaat uit de hoofdsom en € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

b) Bij brief van 5 oktober 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven : “In het vonnis van de rechtbank spreekt deze onder punt 9, dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank brengt mij wel de € 40,00 incassokosten in rekening, dat m.i. in strijd is met hun voornoemde punt en ik daartegen in beroep zou kunnen gaan.” Verder heeft klager de gerechtsdeurwaarder een gespecificeerde opgave van de vordering verzocht.

c) De gerechtsdeurwaarder heeft op 14 oktober 2014 aan het verzoek van klager voldaan.

d) Bij brief van 16 oktober 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven dat zijn nota van 14 oktober 2014 kennelijk een reactie is op de brief van klager van 5 oktober 2014 met als bijlage een gedicht maar daar verder niet op ingaat. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder verder geschreven dat hij de rechtbank over de incassokosten had geschreven en in afwachting van het antwoord het bedrag van de nota met uitzondering van de incassokosten zou voldoen.

e) Op 26 november 2014 heeft klager het restantbedrag van € 40,00 aan de gerechtsdeurwaarder voldaan.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager voert aan dat de gerechtsdeurwaarder in de met hem gevoerde correspondentie pertinente onjuistheden schrijft, liegt en hem misleidt. In veel gevallen heeft de gerechtsdeurwaarder geen reactie gegeven op de brieven van klager. Zo stelt klager schriftelijk bezwaar te hebben gemaakt tegen een verrekening door zijn energiemaatschappij en ook tegen het feit dat hij na vonnis is aangemaand voor een nog te betalen bedrag waarvan klager van mening was dat dit nog te hoog was. Op 16 oktober 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder voorts een brief geschreven met daarbij gevoegd een gedicht in de hoop dat de gerechtsdeurwaarder klager zou aanklagen wegens laster. Op geen van deze uitingen is volgens klager een reactie van de gerechtsdeurwaarder gekomen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft – samengevat – overwogen dat uit de klacht kan worden afgeleid dat klager het niet eens is met het vonnis van 3 oktober 2014. Het tuchtrecht is niet de geëigende weg hierop in te gaan .

5.2 Ten aanzien van het overige heeft de voorzitter overwogen dat dat de enkele niet nader door klager onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder leugens uit, onjuistheden schrijft en hem zou misleiden, onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te kunnen stellen. Daarnaast kan uit de klagers brief van 16 oktober 2014 niet worden opgemaakt dat klager een reactie van de gerechtsdeurwaarder verwachte. Dat de gerechtsdeurwaarder niet op dit schrijven heeft gereageerd is derhalve niet tuchtrechtelijk laakbaar.

6. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Hij stelt nogmaals het voormelde vonnis ter discussie. En ook het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de brief van 5 oktober 2014.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klager niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Waarom de gerechtsdeurwaarder zou moeten reageren op een hem door klager toegezonden gedicht, is de Kamer in het geheel niet duidelijk. Hetgeen door klager verder in verzet is aangevoerd, werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.