ECLI:NL:TGDKG:2015:221 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet613.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:221 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2015 |
Datum publicatie: | 22-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet613.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Tenuitvoerlegging vonnis. Boete of dwangsom. Wie beslist of een deurwaardersrenvooi moet worden ingeleid. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 23 juni 2015 met zaaknummer 941.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 613.2015 ingesteld door:
De vennootschap onder firma [ ],
en haar vennoten:
[ ] en [ ],
gevestigd en wonende te [ ],
klagers,
gemachtigde: [ ],
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
3. [ ],
(toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders te [ ] en [ ] beklaagden.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 11 december 2014 hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagden sub 1 en sub 2, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 15 januari 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 januari 2015 hebben klagers een aanvullend klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 3. Bij brief van 28 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 23 juni 2015 heeft de voorzitter de klachten als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 juli 2015.
Bij brief van 10 juli 2015 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 november 2015 alwaar de gemachtigde van klagers, een van de vennoten en gerechtsdeurwaarder sub 1, mede als gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders sub 2 en sub 3, zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 december 2015.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.
3. De feiten
a) Bij vonnis van 25 juni 2014 zijn klagers bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onder meer veroordeeld tot betaling van onder meer achterstallige huur en op straffe van een boete van € 250,00 per dag tot het in gebruik nemen en houden van het gehuurde zolang de huurovereenkomst bestaat.
b) Klagers hebben naar aanleiding van dit vonnis een executiegeschil aangespannen. Bij vonnis van 15 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter na een belangenafweging geoordeeld dat het belang van de wederpartij van klagers bij een onmiddellijke ten uitvoerlegging van het vonnis van 25 juni 2014 minder zwaar weegt dan het belang van klagers bij schorsing van de ten uitvoerlegging voor de duur van zes weken. Klagers zijn door de voorzieningenrechter nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om hun verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen en om het gehuurde daadwerkelijk en overeenkomstig de in de huurovereenkomst bepaalde bestemming in gebruik te nemen.
c) Bij exploot van 27 oktober 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het vonnis van 25 juni 2014 aan klagers betekend met bevel om aan de daarbij uitgesproken veroordeling ter zake van dwangsommen € 14.740,00 te voldoen.
d) Bij brief van 28 oktober 2014 gericht aan gerechtsdeurwaarder sub 2, heeft de gemachtigde van klagers samengevat bezwaar gemaakt tegen het bij exploot van 27 oktober 2014 gegeven bevel, heeft de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk gesteld, heeft verzocht de aanzeggingen ongedaan te maken dan wel een deurwaardersrenvooi te starten.
e) Bij exploot van 20 november 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 ten laste van klagers beslag gelegd op onroerende zaken. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is door gerechtsdeurwaarder sub 2 bij exploot van 24 november 2014 aan klagers betekend.
f) Bij brief van 24 november 2014 heeft de gemachtigde van klagers namens hen gerechtsdeurwaarder sub 2 gesommeerd kenbaar te maken op grond waarvan hij heeft gemeend de executie te mogen voortzetten en geweigerd heeft een deurwaardersrenvooi te starten.
g) Bij email van 25 november 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de brief van 24 november 2014 gereageerd, waarna verder is gecorrespondeerd tussen de gemachtigde van klagers en gerechtsdeurwaarder sub 1 bij email van 25, 26, 27 en 28 november 2014 en 4 december 2014 en tussen de opdrachtgever van klagers en de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder (brief van 25 november 2014.
h) Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft op 21 januari 2015 een exploot stuiting verbeurde dwangsommen en betekening en bevel opeising nieuw verbeurde dwangsommen betekend aan klagers, waarna tussen de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klagers per email van 22 januari 2015 is gecorrespondeerde en gerechtsdeurwaarder sub 1 op 29 januari 2015 nog een email aan de gemachtigde van klagers heeft verzonden.
4. De oorspronkelijke klacht
Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarders dat deze niet bereid was om de executie van het vonnis van 25 juni 2014 te schorsen en de rechtmatigheid van de executie voor te leggen aan de voorzieningenrechter met een zogenaamd deurwaardersrenvooi. De gerechtsdeurwaarders zijn volgens klagers ten onrechte enkel afgegaan op de stelling van hun opdrachtgever dat klagers in de periode van 27 augustus tot en met 24 oktober 2014 dwangsommen zouden hebben verbeurd. Volgens klagers was hiervan geen sprake. Klagers voeren aan dat de ministerieplicht van een deurwaarder niet zover gaat dat een gerechtsdeurwaarder een willoos werktuig van zijn opdrachtgever is.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat het door klagers ingenomen standpunt met betrekking tot de ministerieplicht niet juist is. In wezen houdt de visie van klagers met betrekking tot de ministerieplicht van een gerechtsdeurwaarder in dat deze bij elke betwisting van de rechtmatigheid van een executie, genoopt zou zijn om de zaak voor te leggen aan de voorzieningenrechter op basis van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat is in zijn algemeenheid niet juist, aldus de voorzitter. De gerechtsdeurwaarders hebben volgens hem terecht aangevoerd dat klagers hun stelling dat geen dwangsommen zouden zijn verbeurd en de opdrachtgever misbruik van zijn bevoegdheid tot executie heeft gemaakt, niet hebben onderbouwd en ook niet aannemelijk hebben gemaakt.
5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de klacht een executiegeschil betreft en klagers zich daarvoor dienen te wenden tot de voorzieningenrechter. Behoudens uitzonderingen waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de Kamer om de rechtmatigheid van de executie te beoordelen.
6. De gronden van het verzet
6.1 In verzet hebben klagers aangevoerd dat hetgeen door de voorzitter in zijn beschikking is overwogen niet de klacht van klagers behelst. Volgens klagers doet de door de voorzitter gegeven samenvatting van de klacht geen recht aan de inhoud en/of strekking van de klacht(en).
6.2 Klagers hebben toegelicht dat hun klacht het feit betreft dat de gerechtsdeurwaarders zich niet, althans onvoldoende hebben bekommerd om de rechtens te respecteren belangen van klagers en dat zij hebben geweigerd, althans hebben nagelaten enig onderzoek, laat staan voldoende deugdelijk onderzoek te doen naar de gegrondheid van de opdracht van hun opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarders hebben zich enkel verscholen achter hun ministerieplicht c.q. de opdracht van hun opdrachtgever, zonder kenbaar te hebben gemaakt dat zij een en ander hebben geverifieerd bij hun opdrachtgever.
6.3 Voorts verwijten klagers de gerechtsdeurwaarders dat zij zich niet, althans onvoldoende hebben gedragen als een behoorlijk, zorgvuldig en redelijk handelend en/of onafhankelijke gerechtsdeurwaarder. Klagers hebben aangegeven, dat de gerechtsdeurwaarder in de gegeven omstandigheden zijn ministerieplicht had moeten weigeren, en/of in het geval hij nog twijfels zou hebben in dezen, ten minste de weg van 438 lid 4 Rv (had) dienen te bewandelen en dat de gerechtsdeurwaarder dat om hen moverende - en voor klagers onbekende c.q. onbegrijpelijke redenen – hebben geweigerd, althans hebben nagelaten.
6.4 Kort en goed hebben klagers de gerechtsdeurwaarders niet de zorgvuldigheid in acht te hebben genomen, die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht in de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder. Voorts menen klagers, dat de gerechtsdeurwaarders hun beroep niet op een zodanige wijze hebben uitgeoefend, dat hun onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid niet in gevaar komen en/of dat een goede vervulling van hun ambtelijke verplichtingen gewaarborgd is en dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben gehandeld binnen hun verkregen bevoegdheid, dat zij daarbij niet consistent zijn en/of de belangen van hun opdrachtgever en justitiabelen niet op een gelijkwaardige wijze hebben afgewogen. Volgens klagers heeft de voorzitter dat miskend.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Klagers maken bezwaar tegen de door de voorzitter gegeven samenvatting van de klacht. Voor zover dit bezwaar al juist is, wordt dit ten gevolge van de behandeling in verzet hersteld. Immers in verzet wordt de klacht zoals die in eerste instantie is ingediend, aan de hand van de in verzet aangevoerde gronden inhoudelijk opnieuw beoordeeld.
7.2 Het is juist dat een gerechtsdeurwaarder geen willoos werktuig is in de handen van zijn opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder dient in beginsel elke keer als hij een opdracht tot ten uitvoerlegging van een vonnis ontvangt te beoordelen of het vonnis grond biedt voor de door hem te geven bevelen of aanzeggingen en of een en ander niet in strijd met de wet is. Deze beoordeling is echter marginaal en gaat in elk geval niet zover dat de gerechtsdeurwaarder telkens een diepgaand onderzoek dient in te stellen naar de gegeven opdracht. Als een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het tenuitvoerlegging van een vonnis krijgt van een advocaat mag hij deze opdracht, tenzij deze direct twijfel oproept of van juridische grond is ontbloot, zonder nader onderzoek aannemen en uitvoeren.
7.3 Van die uitzonderingen is op geen enkele wijze gebleken. Van handelen in strijd met de wet evenmin. De enkele blote mededeling van klagers dat geen boetes verbeurd waren, hoefde voor de gerechtsdeurwaarder geen reden ter zijn om te twijfelen aan de gegeven opdracht. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting aangevoerd dat hij de bezwaren van klagers een op een heeft doorgeleid naar zijn opdrachtgever. Dat zulks niet uit de overgelegde producties blijkt, maakt die stelling geenszins ongeloofwaardig. De executie is pas voortgezet nadat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders daartoe instructie had gegeven. Dat de gerechtsdeurwaarders de executiemaatregelen klakkeloos en zonder overleg met de opdrachtgever hebben voortgezet, is dan ook niet komen vast te staan.
7.4 Met hetgeen door klagers is aangevoerd ten aanzien van het zogenaamde deurwaardersrenvooi van artikel 438 lid 4 Rv gaan zij voorbij aan het volgende. Indien er bezwaar bestaat tegen de tenuitvoerlegging van een vonnis geldt als hoofdregel dat degene die een dergelijke bezwaar opwerpt, in dit geval klagers, een executiegeschil dient te starten. Een deurwaardersrenvooi is eerst aan de orde indien de gerechtsdeurwaarder zelf op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, of indien er bij de gerechtsdeurwaarder twijfels rijzen aan de rechtmatigheid van de gegeven opdracht. Het betreft hier een door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder gegeven zelfstandig recht om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Daarbij heeft de wetgever het aan de gerechtsdeurwaarder zelf overgelaten om te beslissen of een dergelijke procedure moet worden ingeleid. Het betreft hier een bevoegdheid waarbij de gerechtsdeurwaarder, indien hij nodeloos van deze bevoegdheid gebruik maakt in de kosten kan worden veroordeeld (MvT Inv., Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 98). Daaruit volgt reeds dat niet lichtvaardig tot het uitoefenen van deze bevoegdheid kan worden overgegaan.
7.5 Uit het voorgaande volgt dat het aan de gerechtsdeurwaarder is of hij van de hem toegekende bevoegdheid gebruik wil maken. Zijn oordeel over de noodzaak voor het voeren van een dergelijke procedure is doorslaggevend. In elk geval kan de partij die bezwaar heeft tegen de tenuitvoerlegging van een vonnis de gerechtsdeurwaarder niet dwingen een deurwaardersrenvooi aanhangig te maken. De gerechtsdeurwaarder zag (terecht) geen aanleiding dit te doen.
7.6 Een door een rechter opgelegde dwangsom is bedoeld als prikkel ter nakoming van de tijdige nakoming van de hoofdveroordeling. De contractuele boete waartoe klagers door de kantonrechter zijn veroordeeld is een sanctie op niet-nakoming. Dat er in de onderhavige exploten in plaats van over boetes wordt gesproken over verbeurde dwangsommen is weliswaar slordig, maar naar het oordeel van de Kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar.
7.7 Het voorgaande brengt de Kamer tot het oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders jegens klagers niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Hetgeen door klagers in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaren.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.