ECLI:NL:TGDKG:2015:220 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet709.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:220 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2015 |
Datum publicatie: | 22-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet709.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 28 juli 2015 met zaaknummer 902.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 709.2015 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 1 december 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 31 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 28 juli 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 31 juli 2015. Bij brief van 11 augustus 2015, ingekomen op 13 augustus 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is nader bepaald op 15 december 2015.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
a) Op 16 september 2014 heeft het gerechtshof te Amsterdam arrest gewezen waarbij klager samengevat 10 jaarsalarissen aan achterstallig loon is toegekend.
b) De advocaat van klager heeft de grosse van het arrest van 16 september 2014 aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden die op 3 november 2014 de opdracht heeft bevestigd onder de mededeling dat de betekening gewoon in Den Haag kon plaatsvinden, waarmee de advocaat van klager zich akkoord heeft verklaard. Op 6 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klager het concept betekeningsexploot toegezonden.
c) Op 20 november 2014 heeft de advocaat van klager de gerechtsdeurwaarder verzocht de grosse van het arrest en eventuele factuur te retourneren naar het huisadres van klager.
d) Op 20 november 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht verder te gaan met executie van het arrest op dezelfde wijze als afgestemd met zijn (voormalige) advocaat.
e) Op 21 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld niet aan zijn verzoek te voldoen en het dossier met de oorspronkelijke opdrachtgever te sluiten.
f) Op 22 november 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld de grosse van het arrest nog niet te hebben ontvangen.
g) Op 24 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klager nogmaals medegedeeld het dossier te sluiten met toezending van de stukken aan zijn voormalige advocaat. Klager heeft daarop de gerechtsdeurwaarder dezelfde dag medegedeeld dat hij onrechtmatige daad en/of wanprestatie had geleverd door in strijd met artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet de opdracht van 20 november 2014 te weigeren. In antwoord daarop heeft de gerechtsdeurwaarder klager kort samengevat medegedeeld dat hij het standpunt van klager niet deelt, klager niet erkent als opdrachtgever, er geen sprake is van het weigeren van opdracht en klager gewezen op de mogelijkheid een gerechtsdeurwaarder in zijn woonplaats in te schakelen.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
a: de gerechtsdeurwaarder geweigerd heeft om een ambtshandeling te verrichten;
b: de gerechtsdeurwaarder in strijd met zijn belangen heeft gehandeld;
c: de gerechtsdeurwaarder hem niet van voldoende informatie heeft voorzien;
d: de gerechtsdeurwaarder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft allereerst overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet de gerechtsdeurwaarder, behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen, te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Uit de overgelegde producties kan echter worden opgemaakt dat de ambtshandeling buiten het arrondissement van de gerechtsdeurwaarder diende te worden uitgevoerd en de gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door dit te weigeren. Daar komt nog bij dat de advocaat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder was en niet klager en dat de advocaat de opdracht heeft ingetrokken. Het staat klager vrij om al dan niet in overleg met zijn advocaat een andere gerechtsdeurwaarder in te schakelen.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat nu tussen klager en de gerechtsdeurwaarder geen overeenkomst tot stand is gekomen klager niet van de gerechtsdeurwaarder kan verwachten dat hij de grosse in bewaring zou houden dan wel klager zou adviseren waar de grosse bewaard zou kunnen worden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is ook hier geen sprake.
5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft de voorzitter overwogen dat het op de weg van klager ligt om de gerechtsdeurwaarder om nadere informatie te vragen indien hij van mening is dat de door de gerechtsdeurwaarder verstrekte informatie onvoldoende is.
5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d heeft de voorzitter overwogen dat het de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten dat hij als gebruikelijk contact met zijn opdrachtgever heeft gezocht toen klager rechtstreeks contact met hem opnam. Van schending van geheimhoudingsplicht of anderszins tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.
6. De gronden van het verzet
Grief 1
De eerste grief richt zich tegen de vaststelling van de feiten. Volgens klager heeft de voorzitter in zijn beschikking ten onrechte feiten onjuist en onvolledig vastgesteld en door partijen enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende weersproken feiten onvermeld gelaten. Klager heeft in zijn verzetschrift bij punten 4 t/m 18 een opsomming gemaakt van de (volgens hem) relevante feiten. De bij de punten 4 t/m 13 vermelde feiten zijn ten onrechte niet (volledig) en/of onjuist in de beschikking vermeld. Van belang is daarbij het gestelde in 5, 6 en 8, waaruit blijkt dat de voormalige advocaat van klager aan de gerechtsdeurwaarder had aangegeven akkoord te zijn met betekening in Den Haag, waarna klager op 20 november 2014 heeft aangegeven betekening op dezelfde wijze te wensen.
Grief 2
De tweede grief richt zich tegen de voorzitter gevolgde procedure. Volgens klager heeft de voorzitter de procedure als vermeld in artikelen 39 lid 1 en 40 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet niet gevolgd. Uit die artikelen blijkt dat een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder alleen als kennelijk ongegrond afgewezen kan worden zonder verder onderzoek, als het klaagschrift niet aan de gerechtsdeurwaarder verzonden wordt en zonder verweer door de gerechtsdeurwaarder. Reeds uit het lange verloop vanaf het indienen van de klacht blijkt al dat het oordeel van de voorzitter rechtens onjuist is. Dat blijkt ook uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend heeft. Indien de beschikking niet rechtens onjuist zou zijn, heeft de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders de WBP geschonden door vertrouwelijke gegevens - te weten het klaagschrift van 1 december 2014 – zonder goede reden aan de gerechtsdeurwaarder toe te zenden.
Grief 3
Klager heeft de gerechtsdeurwaarder op 20 en 24 november 2014 verzocht verder te gaan met executie van het arrest, wat door de gerechtsdeurwaarder op 21 en 24 november 2014 is geweigerd. Hierbij was duidelijk dat dit verzoek in eerste instantie alleen de betekening van het arrest inhield te Den Haag. Alle door de gerechtsdeurwaarder genoemde redenen om dit niet te doen zijn onjuist. Hij heeft niet gevraagd om een voorschot of een identiteitscontrole. Bovendien blijkt dat klager een spoedeisend belang had bij zijn verzoek. Daarenboven heeft de gerechtsdeurwaarder zich niet gehouden aan de wijze waarop een opdracht kan worden geweigerd, conform artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet. De gerechtsdeurwaarder kan zich niet beroepen op de door hem op 2 januari 2015 vermelde redenen, waarbij zijn stelling dat betekening in Amsterdam was afgestemd een feitelijke onjuistheid is. Het staat klager vrij om een gerechtsdeurwaarder in Den Haag te verzoeken een ambtshandeling in Den Haag te verrichten. Behalve dat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder in strijd is met artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet, is dit tevens in strijd met het verbod op discriminatie. Volgens de mail van 24 november 2014 hanteert de gerechtsdeurwaarder volgens klager de rechtsopvatting dat “niet justiabelen” gediscrimineerd moeten worden ten opzichte van “justiabelen”. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet, artikelen 2 en 3 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders en artikel 14 van het EVRM.
Grief 4
Volgens klager had de gerechtsdeurwaarder in zijn handelen en nalaten rekening moeten houden met het relatief grote financiële belang van het arrest. De waarde van de grosse van het arrest is ruim € 500.000,00 waarvan de gerechtsdeurwaarder blijkbaar verwacht dat de voormalige advocaat van klager de grosse naar het huisadres van klager zou verzenden, waarna klager dan zelf een gerechtsdeurwaarder moet aanzoeken. Dit is in strijd met de belangen van klager, aangezien de beveiliging van zijn woning niet geschikt is om een grosse met zo een grote financiële waarde veilig te bewaren en was dus praktisch niet werkbaar. Als de gerechtsdeurwaarder de opdracht had mogen weigeren, had hij klager moeten adviseren om eerst zelf een gerechtsdeurwaarder te zoeken en deze de grosse van het arrest zelf toe te zenden. Bovendien blijkt dat in de daarop volgende periode de grosse van het arrest inderdaad ontvreemd is, waardoor klager aanzienlijke schade lijdt. Dat zou niet gebeurd zijn als de gerechtsdeurwaarder de executie ter hand had genomen. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 12 van de Gerechtsdeurwaarderswet en de artikelen 3 en 6 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.
Grief 5
De gerechtsdeurwaarder heeft de voormalige advocaat van klager op 24 november 2014 in kennis gesteld van zijn mailwisseling met klager van 20, 21, 22 en 24 november 2014. De gerechtsdeurwaarder had daarbij rekening moeten houden dat van advocaten algemeen bekend is dat zij niet betamelijk omgaan met vertrouwelijke informatie. Op grond van artikel 37 van de Gedragsregels advocatuur heeft een advocaat de plicht om mee te werken aan een onderzoek door de deken. Hieruit blijkt dat advocaten de plicht hebben, om in strijd met de WBP, een deken vertrouwelijke gegevens te verstrekken. Hieruit blijkt dat advocaten zich niet aan enige geheimhoudingsplicht houden; ook indien anders had de gerechtsdeurwaarder zijn voormalige advocaat niet over de vertrouwelijke mailberichten mogen informeren. Dit geldt des te meer aangezien deze na het intrekken van de opdracht geen opdrachtgever meer was. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee zijn geheimhoudingsplicht tegenover klager geschonden. De gerechtsdeurwaarder heeft
hiermee in strijd gehandeld met: artikel 5 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders en (meerdere wetsartikelen van) de WBP.
Grief 6
De voorzitter heeft ten onrechte klachtonderdeel 3 niet beoordeeld. De enige overweging die hieraan gewijd wordt, is dat klager nadere informatie had kunnen vragen bij de gerechtsdeurwaarder, terwijl juist blijkt dat deze klager geen verdere toelichting zou geven. Hierbij moet in overweging genomen worden, dat de gerechtsdeurwaarder wist dat klager inmiddels niet vertegenwoordigd werd door enige advocaat. De gerechtsdeurwaarder had rekening moeten houden met het feit dat klager geen enkele ervaring had met een executietraject. Hij had derhalve klager beter moeten informeren, in plaats van de misleidende en onduidelijke mailberichten van 21 en 24 november 2014. Uit de door klager opgestelde brief van 6 oktober 2014 blijkt dat klager op dat moment niet vertegenwoordigd werd door een advocaat. Klager heeft overigens nimmer gecommuniceerd met [ ]. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 12 Gerechtsdeurwaarderswet en artikel 3 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.
Grief 7
De voorzitter heeft in 4.5 van zijn beschikking ten onrechte overwogen “Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt”.
Grief 8
De voorzitter heeft de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen hetgeen gelet op het voorgaande ten onrechte is gedaan.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de feiten die volgens klager ten onrechte onjuist en onvolledig zijn vastgesteld en een aantal onvermeld zijn gelaten. Als deze door de klager gestelde tekortkomingen al juist zijn, worden deze ten gevolge van de behandeling in verzet hersteld. Immers, nu klager verzet heeft ingesteld, wordt naast het verzet de zaak ook inhoudelijk behandeld waaronder ook de feiten. Bij grief 1 heeft klager dan ook geen belang.
7.2 Grief 2 gaat eraan voorbij dat hetgeen klager heeft gesteld al eerder in een andere klachtzaak in hoger beroep aan het oordeel van het gerechtshof Amsterdam onderworpen is geweest. Uit die uitspraak volgt dat de door de Kamer gevolgde procedure de toetst der kritiek kan doorstaan. ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7334. Dat de klacht met bijlagen aan de gerechtsdeurwaarder is verzonden, is onlosmakelijk verbonden aan de door de Kamer gevolgde procedure. De gerechtsdeurwaarder moet zich kunnen verweren tegen hetgeen door klager wordt aangevoerd. Grief 2 faalt.
7.3 Dat lot treft ook grief 3. Op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtsdeurwaarder verplicht in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandeling waartoe hij bevoegd is te verrichten, wanneer daarom wordt verzocht. Vaststaat dat de plaats van vestiging van degene aan wie het arrest moest worden betekend een andere plaats is dan de plaats van vestiging van de gerechtsdeurwaarder. Dat het arrest ook kan worden betekend aan een bijkantoor in de plaats waar de gerechtsdeurwaarder is gevestigd doet hieraan niet af. Dit neemt niet weg dat klager de gerechtsdeurwaarder opdracht had kunnen geven om het arrest te betekenen, mits die opdracht door de gerechtsdeurwaarder zou worden aanvaard. Dat de opdracht door de gerechtsdeurwaarder is aanvaard, is op geen enkele wijze vast komen te staan. Een schriftelijke aanvaarding van de opdracht is niet overgelegd. Dat de gerechtsdeurwaarder volgens klager in de e-mail van 24 november 2014 de rechtsopvatting hanteert dat “niet justiabelen” gediscrimineerd worden ten opzichte van “justiabelen” berust op een vooronderstelling van klager en die op geen enkele wijze door hem wordt onderbouwd.
7.4 Anders dan door klager wordt aangevoerd, kent een grosse op zich niet de waarde die door hem wordt gesteld. Klager stelt dat de grosse is ontvreemd. Dat blijkt echter nergens uit. Klager verwijst daarvoor naar zijn in verzet overgelegde brief van 15 april 2015 aan zijn nieuwe advocaat. Uit die brief kan hooguit worden opgemaakt dat de grosse kennelijk deel uitmaakt van het dossier dat klager aan die advocaat ter beschikking had gesteld en waarvan klager de teruggave verzocht. Ook grief 4 treft geen doel.
7.5 Hetgeen door klager in grieven 5 en 6 wordt aangevoerd geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen dan door de voorzitter is gedaan. Hetgeen door klager ten aanzien van grief 5 wordt aangevoerd gaat bovendien voorbij aan het feit dat de geheimhoudingsplicht niet absoluut is, maar soms wordt doorbroken door andere (wettelijke) voorschriften. Grief 5 treft geen doel.
7.6 Hetgeen door klager in de grieven 7 en 8 wordt aangevoerd is het logische gevolg van de door de voorzitter in zijn beschikking opgenomen overwegingen. Deze grieven hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven daarom geen nadere bespreking.
8. Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.
9. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.