ECLI:NL:TGDKG:2015:213 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet118.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-11-2015 |
Datum publicatie: | 22-01-2016 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet118.2015 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 19 november 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 13 januari 2015 met zaaknummer 767.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 118.2015 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde [ ],
tegen:
[ ],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 3 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
Op 15 december 2014 heeft klager producties overgelegd.
Bij beslissing van 13 januari 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 30 januari 2015.
Bij brief van 2 februari 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 alwaar klager, vergezeld door zijn gemachtigde en gemachtigde [ ], en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft klager M. Colijn, lid van de Kamer, verzocht zich te verschonen. Omdat aan dit verzoek geen gehoor werd gegeven heeft klager de heer Colijn gewraakt.
Het verzoek tot wraking (geregistreerd onder zaaknummer 297.2015) is door de (eerste) wrakingskamer behandeld ter zitting van 23 juni 2015 alwaar klager vergezeld door zijn gemachtigden is verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Aan het eind van de behandeling heeft klager de leden van de eerste wrakingskamer gewraakt.
Dat verzoek (geregistreerd onder zaaknummer 532.2015) is bij beslissing van 25 juni 2015 door de tweede wrakingskamer afgewezen waarbij is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de tuchtrechters belast met de behandeling van het wrakingsverzoek van klager in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
Bij beslissing van 8 juli 2015 heeft de eerste wrakingskamer het verzoek tot wraking gericht tegen M. Colijn afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van tuchtrechters belast met de behandeling van het onder zaaknummer 118.2015 geregistreerde verzet niet meer in behandeling zal worden genomen.
Bij brief van 28 oktober 2015 heeft klager een productie overgelegd.
Het verzet is behandeld ter zitting van 30 oktober 2015 alwaar klager en zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is nader bepaald op 19 november 2015.
Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft klager een mondeling verzoek tot wraking gedaan.
Op 3 november 2015 is bij de Kamer een door de gemachtigde van klager op eigen titel ingediend verzoek tot wraking ingekomen, gedateerd 30 oktober 2015. Het verzoek is gericht tegen de leden van de Kamer belast met de behandeling van het verzet van klager, tegen mr. A. Sissing en tegen de griffier waarmee de gemachtigde van klager kennelijk de secretaris van de Kamer bedoelt.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
a) Klager is eigenaar van een appartementsrecht in het appartementencomplex [ ], gelegen te [ ], en uit dien hoofde lid van de Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw [ ] (VVE).
b) Op 21 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van de VVE plaatsgevonden. Op die vergadering zijn besluiten genomen, onder meer met betrekking tot de jaarrekening 2012.
c) Klager heeft bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie [ ], een verzoek ingediend tot vernietiging van de op de vergadering van 21 maart 2013 genomen besluiten. Bij beslissing van 24 januari 2014 is het verzoek van klager door de kantonrechter afgewezen en is klager in de kosten van de procedure veroordeeld.
d) Bij exploot van 29 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de Koning de beschikking van de kantonrechter aan klager betekend met bevel tot betaling van de proceskosten, zoals vermeld in het dictum van de beschikking, alsmede de nakosten en de kosten van het exploot en met de aanzegging dat, indien niet aan het bevel zou worden voldaan, de beschikking van de kantonrechter zou worden ten uitvoer gelegd. Het exploot staat gesteld op briefpapier van [ ] Gerechtsdeurwaarders te [ ],
e) Bij exploot van 24 oktober 2014 heeft een aan het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] te [ ] verbonden kandidaat-gerechtsdeurwaarder derdenbeslag gelegd onder de ontvanger van de Belastingdienst.
f) Bij exploot van 28 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het op 24 oktober 2014 gelegde beslag aan klager betekend.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder hem lastig te vallen ondanks dat hij bij herhaling door middel van bewijsstukken heeft aangetoond dat er geen vordering meer is. Klager is van mening dat door de gerechtsdeurwaarder onvoldoende is gerechercheerd naar de identiteit van betrokkenen. Als gevolg van deze nalatigheid wordt klager door de gerechtsdeurwaarder lastig gevallen terwijl hij door middel van bewijsstukken heeft aangetoond dat er geen vordering (meer) op hem kan zijn. Door het handelen van de gerechtsdeurwaarder voelt klager zich aangetast in zijn eer en waardigheid, ook binnen de VVE en zijn woonomgeving. Nu de gerechtsdeurwaarder op een tweetal punten buiten zijn bevoegdheden is getreden, verzoekt klager de klacht in volle omvang van de kamer te behandelen.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft overwogen dat gerechtsdeurwaarder is verzocht een beschikking te betekenen. Op de gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht op grond waarvan hij verplicht is zijn bijstand te verlenen. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden is het de gerechtsdeurwaarder toegestaan zijn ministerie te weigeren. Die zijn in dit geval gesteld noch gebleken. Klager stelt zich kennelijk op het standpunt dat de vordering al door hem is voldaan. De door klager overgelegde bewijsstukken overtuigen daarvan niet. De gerechtsdeurwaarder heeft de door klager toegezonden stukken voorgelegd aan zijn opdrachtgever die het standpunt van klager betwist. Voor de tuchtrechter is hier verder geen taak weggelegd. Indien klager het hier niet mee eens is, rest hem slechts de weg van een executiegeschil. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is in elk geval niet gebleken.
6. De verzoeken tot wraking
6.1 Bij beslissing van 8 juli 2015 heeft de wrakingskamer het door klager gedane verzoek tot wraking gericht tegen M. Colijn afgewezen en daarbij bepaald dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de tuchtrechters belast met de behandeling van het onder zaaknummer 118.2015 geregistreerde verzet niet meer in behandeling zal worden genomen.
6.2 Gelet hierop wordt het door klager, na het sluiten van de mondelinge behandeling ter zitting van het onder zaaknummer 118.2015 geregistreerde verzet, mondeling gedane verzoek tot wraking niet in behandeling genomen.
6.3 Dat geldt ook voor het door de gemachtigde van klager bij brief van 30 oktober 2015 gedane verzoek tot wraking Ten overvloede wordt daarover nog het volgende overwogen. Dit schriftelijke verzoek tot wraking wordt niet gedaan namens klager maar door de gemachtigde van klager op eigen titel. Op grond van artikel 37 lid 4 onder a van de Gerechtsdeurwaarderswet is het doen van een verzoek tot wraking slechts voorbehouden aan de Minister, de gerechtsdeurwaarder en klager. De gemachtigde is geen partij bij het bij de Kamer aanhangige verzet, maar treedt daar slechts op voor en namens klager. Hieruit volgt dat een gemachtigde niet op eigen titel een verzoek tot wraking kan doen.
7. De gronden van het verzet
7.1 Klager stelt in het eerste middel de vraag aan de orde of de VVE wel gerechtigd was de beschikking ten laste van klager te betekenen en te executeren. In de beschikking worden de proceskosten immers begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde. De proceskosten komen dus toe aan de gemachtigde van de VVE en niet aan de VVE zelf.
7.2 In het tweede middel stelt klager aan de orde dat de in het grootboek gestelde waarde de enige juridische en fiscale waarde is en bovengeschikt aan elke andere waarde. Uit het grootboek blijkt dat er niets meer te verrekenen viel, nu de ten onrechte in rekening gebrachte kosten waren overgenomen door de rechtsbijstandsverzekeraar van de VVE, waarvan klager lid is.
7.3 In het derde middel stelt klager dat de plaatsvervangend voorzitter van de Kamer noch de gerechtsdeurwaarder onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van de VVE. Ter zitting heeft klager dit als volgt toegelicht. Op 21 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering (ALV) van de VVE plaatsgevonden. Op die vergadering is een aantal besluiten genomen. Klager stelt dat [ ], eigenaar van vijf registergoederen in het appartementencomplex[ ] niet voor die vergadering is uitgenodigd. Door niet alle leden uit te nodigen, zou door de VVE niet voldaan zijn aan de vereisten voor bijeenroeping en procesvoering. Dat houdt volgens klager in dat de besluiten die tijdens de ALV genomen zijn niet geldig zijn. Klager heeft bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend tot vernietiging van op de ALV genomen besluiten. Bij beslissing van 24 januari 2014 is het verzoek van klager door de kantonrechter afgewezen. Klager is het niet eens met de motivering van die beslissing, Deze zou volgens hem immers impliceren dat een bestuur van een VVE ervoor kan kiezen om (vooralsnog) alleen die leden uit te nodigen die het eens zijn met het bestuur en kritische geesten binnen de vereniging uitsluiten. Het betreft hier een schending van een wezenlijk element van bijeenroeping. Schending hiervan brengt mee dat de ALV niet heeft plaatsgevonden. Het op die vergadering genomen besluit om de jaarrekening goed te keuren (inclusief de greep uit de kas van € 5000,- door het bestuur van de VVE) is daarmee nietig. Een gebrek in de bijeenroeping leidt ertoe dat er geen vergadering kan worden gehouden. De in een dergelijke vergadering genomen besluiten bestaan niet en kunnen daarom niet worden bekrachtigd of bevestigd. Klager verwijst naar literatuur en rechtspraak. Het kan dan ook niet anders dan dat door het bestuur van de VVE fraude is gepleegd. Als er fraude in het spel is moet een gerechtsdeurwaarder zijn ministerie weigeren. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder niet gedaan. Hij heeft de fraude gefaciliteerd en doorgezet.
7.4 In het vierde middel stelt klager dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift heeft gesteld dat hij voor noch na de betekening met klager heeft gesproken of hem heeft aangeschreven. Dat is onjuist omdat klager het kantoor [ ] meerdere malen heeft aangeschreven.
8. De beoordeling van de gronden van het verzet
8.1 In het eerste middel wordt klager niet-ontvankelijk verklaard. Dit onderwerp is namelijk niet in de oorspronkelijke klacht aan de orde gesteld en nieuwe klachten kunnen niet voor het eerst in verzet worden gedaan.
8.2 Het tweede middel treft geen doel. Indien de juridische kosten van de VVE door een rechtsbijstandsverzekeraar werden gedragen, betekent dat nog niet dat de gerechtsdeurwaarder door de beschikking van de kantonrechter aan klager te betekenen, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De gerechtsdeurwaarder was gezien zijn ministerieplicht tot die betekening gehouden.
8.3 Het derde middel stelt de door de VVE gevolgde procedure bij het bijeenroepen van de op 21 maart 2013 gehouden ALV aan de orde alsmede de op die vergadering genomen besluiten. Klager betoogt in de kern dat de VVE verzuimd heeft leden voor de ALV uit te nodigen en dat dat verzuim de op de vergadering genomen besluiten nietig maakt.
8.4 De Kamer overweegt dat dit middel voorbij gaat aan het feit dat het verzoek van klager tot vernietiging van de besluiten door de kantonrechter is afgewezen. Dat verzoek was gebaseerd op dezelfde argumenten als door klager aan deze grief ten grondslag gelegd. Als klager het niet met de beschikking eens was, had hij daartegen hoger beroep moeten instellen. Voor de gerechtsdeurwaarder noch voor de Kamer is hier enige onderzoekstaak weggelegd. Ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder geldt dat hij slechts is verzocht de beschikking van de kantonrechter, waarbij klager in de proceskosten is veroordeeld, aan klager te betekenen. Op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft de gerechtsdeurwaarder de plicht aan die opdracht te voldoen. Het lag niet op de weg van de gerechtsdeurwaarder om onderzoek naar de door klager beweerde fraude te doen.
8.5 Ten aanzien van het vierde middel geldt dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij van [ ] Gerechtsdeurwaarders de opdracht had gekregen om de beschikking aan klager te betekenen en de stukken vervolgens retour heeft gezonden aan [ ]. Tussen [ ] en klager is vervolgens over de zaak gecorrespondeerd. Het vierde middel faalt ook.
8.6 Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.
9. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in het onder 7.1 vermelde middel;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.