ECLI:NL:TGDKG:2015:211 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet750.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:211
Datum uitspraak: 11-12-2015
Datum publicatie: 22-01-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet750.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet gegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 30 juni 2015 met zaaknummer 954.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 750.2015 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 23 december 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 11 januari 2015 heeft klaagster nog een productie overgelegd. Bij brief van 16 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 25 augustus 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 27 augustus 2015.

Bij brief van 2 september heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2015 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 december 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

a) Bij vonnis van 29 oktober 2014 is [ ] door de rechtbank [ ] in conventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 102.708,50. [ ] is op 17 oktober 2014 overleden.

b) Bij exploot van 19 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder voormeld vonnis betekend aan de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [ ], waaronder klaagster, met bevel tot betaling en met aanzegging dat bij niet tijdige voldoening aan het bevel het vonnis verder ten uitvoer zou worden gelegd.

c) Bij e-mail van 22 december 2014 heeft de gemachtigde van klaagster geklaagd over de aanzegging tot verdere tenuitvoerlegging in het exploot en verzocht dit exploot buiten effect te stellen. De gerechtsdeurwaarder heeft de gemachtigde van klaagster per omgaande bericht dat hij de klacht ter beantwoording heeft doorgezonden naar zijn opdrachtgever, een advocaat.

d) De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder heeft de gemachtigde van klaagster op 22 december 2014 antwoord gegeven op de bezwaren.

e) Bij beschikking van 7 januari 2015 heeft de kantonrechter te [ ] de termijn voor het recht van beraad als bedoeld in artikel 4:185 lid 1 BW voor de duur van drie maanden na 17 januari 2015 verlengd tot 17 april 2015.

4. De oorspronkelijke klacht

4 .1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat tot betekening te zijn overgegaan van een vonnis aan de gezamenlijke erfgenamen van [ ] , haar op 17 oktober 2014 overleden echtgenoot. Klaagster is ten eerste van mening dat de gerechtsdeurwaarder is tekortgeschoten, omdat hij als gerechtsdeurwaarder op de hoogte moet zijn van het bepaalde in art ikel 4:185 lid 1 BW. Desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder een exploot uitgebracht, waarin hij bevel tot betaling conform het vonnis doet en waarin hij een aanzegging tot beslaglegging op zaken van wijlen [ ] heeft gedaan, terwijl het bepaalde in art ikel 4:185 BW dit verbiedt.

4 .2 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hij zich verschuilt achter zijn opdrachtgever. De klacht is aan de gerechtsdeurwaarder voorgelegd die de klacht ter beantwoording heeft doorgezonden naar zijn opdrachtgever. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder voorgehouden dat hij zelf op de klacht gericht tegen zijn handelen als gerechtsdeurwaarder diende te reageren. Een verwijzing naar zijn opdrachtgever kan niet voor een dergelijke reactie doorgaan. Klaagster ontving wel een reactie van zijn opdrachtgever maar die reactie is door klaagster weerlegd.

4 .3 Als laatste is klaagster van mening dat de aanzegging van het beslag op de onroerende zaken overbodig en daarmee onterecht is, omdat de eisers reeds over voldoende zekerheid beschikken. Het pand staat nog mede op hun naam (althans van hun overleden man respectievelijk vader). Klaagster verwijst naar het slot van de aanzegging, waarin de gerechtsdeurwaarder dit impliciet bevestigt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat op grond van artikel 4:185 BW gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater geen verhaal kan worden genomen op goederen van de erflater. De strekking van deze bepaling is de erfgenamen gelegenheid te geven zich te beraden op de door hen te maken keuze ter zake de (zuivere of beneficiaire) aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Gedurende de termijn van beraad worden de erfgenamen door deze regeling beschermd tegen een verhaalsactie door de schuldeisers van de nalatenschap direct na het overlijden van de erflater. Verhaal door ten uitvoerlegging van een ten laste van de erflater verkregen executoriale titel tegen de erfgenamen op hun overig vermogen wordt door lid 2 van dit artikel uitgesloten. Volgens de toelichting op dit artikel ligt de betekenis van de in artikel 4:185 BW neergelegde regeling hierin dat zij tenuitvoerlegging van een executoriale titel tegen een erfgenaam die niet met zijn overig vermogen aansprakelijk is, op goederen der nalatenschap uitsluit gedurende de eerste drie maanden na het overlijden van de erflater. Volgens de minister moeten de erfgenamen de gelegenheid hebben te overleggen hoe zij voor hen aantrekkelijke objecten voor executie kunnen behoeden (Parlementaire Geschiedenis BW Boek 4 2002, p. 905).

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat artikel 4:185 BW niet aan betekening van een vonnis in de weg staat. Door de betekening van het vonnis (dat voorafgaat aan de tenuitvoerlegging) en het gelijktijdig doen van bevel (dat tot de tenuitvoerlegging moet worden gerekend) met aanzegging, heeft de tenuitvoerlegging wellicht formeel wel een aanvang genomen maar materieel nog niet. Dit laatste is eerst het geval wanneer de executiemaatregel daadwerkelijk wordt genomen, bijvoorbeeld door het leggen van beslag. Gesteld noch gebleken dat er beslag is gelegd. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

5.3 De voorzitter heeft daarnaast overwogen dat de gerechtsdeurwaarder op wie een ministerieplicht rust niet op eigen houtje een exploot buiten effect kan stellen zonder zijn opdrachtgever daarin te raadplegen. Hij heeft de klacht van klaagster terecht ter beantwoording voorgelegd aan zijn opdrachtgever. Dat die met een antwoord komt dat niet strookt met het hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, komt voor rekening van de opdrachtgever en niet van de gerechtsdeurwaarder. Eerst indien de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder te kennen zou geven dat hij daadwerkelijk het beslag zou moeten leggen, komt de vraag aan de orde of de gerechtsdeurwaarder gezien het hiervoor onder 4.2 overwogene zijn ministerie niet zou moeten weigeren en dit in een deurwaardersrenvooi ex artikel 438 lid 4 BW zou moeten laten toetsen. Dat een dergelijke situatie aan de orde was, is gesteld noch gebleken. Dit klachtonderdeel treft evenmin doel.

5.4 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat het feit dat eisers over voldoende zekerheid beschikken niet aan het aanzeggen van een beslag in de weg staat, nog daargelaten dat de wet een dergelijke aanzegging wettelijk verplicht stelt. Ook dit onderdeel van de klacht treft geen doel.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de voorzitter de klacht "kennelijk ongegrond" verklaard. Gelet op de aard en omvang van de klacht en de uitgebreide motivering van de beschikking van de voorzitter, is het oordeel op de klacht niet "kennelijk" te geven. Ook het feit dat de voorzitter acht maanden nodig heeft gehad om te beslissen, wijst uit dat kennelijkheid niet aan de orde is.

6.2 De voorzitter overweegt dat artikel 4:185 BW niet aan betekening van een vonnis in de weg staat. Onder 4.3. overweegt de voorzitter echter ook dat door het doen van bevel de tenuitvoerlegging formeel een aanvang heeft genomen. Deze overwegingen zijn onverenigbaar. Deze overweging is voorts onjuist, omdat artikel 4:185 BW niet alleen beschermt tegen executiemaatregelen, maar tegen het nemen van verhaal (in brede zin). Betekening van het vonnis met daarin een bevel tot betaling valt onder het nemen van verhaal, zoals ook het aanzeggen van executiemaatregelen dat is.

6.3 Verweerder heeft de onderhavige betekening en aanzegging laten doen om later zo nodig over te kunnen gaan tot het nemen van executiemaatregelen. Dit doet niet af aan het feit deze handelingen kwalificeren als het (hier verboden) nemen van verhaal. Voor zover met "later" wordt bedoeld na het verstrijken van de tijd waarin artikel 4:185 BW bescherming biedt, is dat geen rechtvaardiging voor het handelen van verweerder. Immers eindigen de gestelde termijnen in het betalingsbevel en aanzegging van executiemaatregelen ver binnen de beschermde periode, die door de kantonrechter nadien twee maal is verlengd.

6.4 Voor zover verweerder wel rechtens heeft gehandeld, is dat handelen toch niet correct omdat hij slechts een termijn van twee dagen in de betekening heeft opgenomen. Er was geen enkele reden om dat reeds in de door artikel 4:185 BW beschermde periode te doen. Door dit toch te doen, heeft verweerder onbetamelijk gehandeld. Klaagster is onnodig schrik aangejaagd.

6.5 De klacht over de verwijzing van de gerechtsdeurwaarder naar zijn opdrachtgever is ten onrechte ongegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder gaat over zijn eigen handelen en dient zich daarover te kunnen verantwoorden. Dat mag hij niet afschuiven op de opdrachtgever. Ook dient hij zelf een klacht af te handelen. Ook dat kan hij niet afschuiven op de opdrachtgever.

6.6 De onroerende zaken waarover het - onder het onderhavige betekende vonnis liggende - geschil bij de rechtbank grotendeels ging, stonden tot begin juli 2015 nog mede op naam van de rekwiranten in het exploot althans op naam van hun overleden vader. Zij hadden derhalve geen of te weinig belang bij de aanzegging van een beslag. De aanzegging was voorts onredelijk, omdat deze nog (lang) niet opportuun was.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Of de voorzitter de klacht al dan niet ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard is ter beoordeling van de Kamer. Tussen het oordeel dat een klacht al dan niet kennelijk ongegrond is en de aard en omvang van de klacht en de termijn gelegen tussen indiening van de klacht en de datum van de beschikking, bestaat geen enkel verband.

7.2 Ten aanzien van een opdracht tot het doen van een ambtshandeling rust op de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht, tenzij de gegeven opdracht evident aanleiding geeft tot twijfel aan de rechtmatigheid daarvan. In deze zaak is de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder om tot betekening van het vonnis over te gaan afkomstig van een advocaat. Het betrof een voor tenuitvoerlegging vatbaar op tegenspraak gewezen vonnis. Er was geen enkele aanleiding voor de gerechtsdeurwaarder om niet aan die opdracht te voldoen.

7.3 De Kamer overweegt dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet op eigen houtje een exploot buiten effect kan stellen zonder zijn opdrachtgever daarin te raadplegen. De gerechtsdeurwaarder heeft het bezwaar van klaagster dan ook terecht aan zijn opdrachtgever voorgelegd. Klaagster stelde immers de rechtmatigheid van de betekening en aanzegging aan de orde. Dat de opdrachtgever, een advocaat, de gemachtigde van klaagster zelf heeft geantwoord op het bezwaar, kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Voor zover klaagster het met dit antwoord niet eens was, had zij zich tot de executierechter kunnen wenden.

7.4 Al hetgeen door klaagster in verzet is aangevoerd stuit op het voorgaande af en werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.