ECLI:NL:TGDKG:2015:205 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW 758.2014
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:205 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-11-2015 |
Datum publicatie: | 10-12-2015 |
Zaaknummer(s): | GDW 758.2014 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | Een berisping |
Inhoudsindicatie: | Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn op duidelijke wijze beantwoordt. Nu gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft erkend dat beantwoording van de eerste brief van klaagster is uitgebleven en dat zijn reactie op haar tweede brief niet duidelijk genoeg was, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld. Maatregel van berisping opgelegd. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 10 november 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 758.2014 ingesteld door:
[ ] ,
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
1) [ ] ,
2) [ ] ,
3) [ ] ,
(toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders te [ ],
beklaagden,
gemachtigde: [ ].
Ontstaan en loop van de procedure
- Bij brief met bijlagen, ingekomen op 8 oktober 2014, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.
- Bij verweerschrift, ingekomen op 12 december 2014, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.
- De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 september 2015 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen.
- Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
- De uitspraak is bepaald op 10 november 2015.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) De gerechtsdeurwaarders zijn belast met de executie van een op 27 juni 2014 ten laste van klaagster gewezen verstekvonnis.
b) Op 30 juli 2014 is met klaagster een betalingsregeling getroffen, welke door haar werd nagekomen. Diezelfde dag heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ten laste van klaagster beslag onder de Belastingdienst gelegd, welk beslag door gerechtsdeurwaarder sub 3 aan klaagster is overbetekend.
c) Bij brief van 20 augustus 2014 heeft klaagster verzocht om het beslag op te heffen en de kosten te crediteren. Op deze brief is niet gereageerd door of namens de gerechtsdeurwaarders.
d) Op 11 september 2014 heeft klaagster opnieuw bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging. Bij brief van 15 september 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 geschreven dat de beslaglegging en de betalingsregeling elkaar hebben gekruist en dat de executie zal worden aangehouden of opgeschort zolang klaagster de regeling nakomt.
e) Vervolgens hebben de gerechtsdeurwaarders het beslag opgeheven en de kosten gecrediteerd.
2. De klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat deze ten onrechte beslag hebben gelegd, niet op haar eerste brief hebben gereageerd en vervolgens niet duidelijk hebben gemaakt in hun reactie dat het beslag zou worden opgeheven.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft toegegeven dat niet is gereageerd op de eerste brief van klaagster en dat zijn brief van 15 september 2014 niet duidelijk was, omdat uit die brief niet duidelijk bleek dat het beslag onder de Belastingdienst zou worden opgeheven en de kosten zouden worden gecrediteerd. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft klaagster hiervoor zijn verontschuldigingen aangeboden. Volgens gerechtsdeurwaarder sub 1 betreft het een incident en is er geen sprake van opzet of van handelen tegen beter weten in.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.2 Uit de onder overweging 1 van deze beslissing opgenomen feiten kan worden opgemaakt dat het beslag onder de Belastingdienst en de overeengekomen betalingsregeling elkaar hebben gekruist. Gelet op deze omstandigheid kan klaagster het de gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 niet verwijten dat zij ten laste van haar beslag hebben gelegd dan wel het gelegde beslag aan haar hebben overbetekend.
4.3 Voor het overige heeft de klacht betrekking op het kantoorbeleid waarvoor, blijkens het verweerschrift, gerechtsdeurwaarder sub 1 verantwoordelijk is. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn op duidelijke wijze beantwoordt. Nu gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft erkend dat beantwoording van de eerste brief van klaagster is uitgebleven en dat zijn reactie op haar tweede brief niet duidelijk genoeg was, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.
4.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht met betrekking tot het niet en onduidelijk reageren op de brieven van klaagster ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 gegrond,
- legt op de maatregel van berisping.
Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.