ECLI:NL:TGDKG:2015:20 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet881.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:20
Datum uitspraak: 10-02-2015
Datum publicatie: 08-04-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet881.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 februari 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 28 oktober 2014 met zaaknummer 418.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 881.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

toegevoegd-kandidaat gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 7 juni 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 11 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 28 oktober 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 november 2014. Bij brief van 17 november 2014, ingekomen op 19 november 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2014 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 februari 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Klaagster is bij vonnis van 20 december 2012 door de rechtbank Groningen, sector kanton veroordeeld tot betaling van € 1.279,12 aan hoofdsom te vermeerderen met rente en € 751,33 aan proceskosten. Bij exploot van 1 maart 2013 is voormeld vonnis aan klaagster betekend met bevel tot betaling. Bij brief van 10 juli 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd tot betaling bij gebreke waarvan beslag op roerende zaken zou worden gelegd. Op 12 april 2013 is ten laste van klaagster beslag gelegd onder de SVB op de uitkering van klaagster. Dit beslag is opgeheven. Op 11 juli 2013 heeft klaagster een betalingsregeling aangeboden welke regeling op 12 juli 2013 door de gerechtsdeurwaarder namens zijn opdrachtgever is geaccepteerd onder de mededeling dat de regeling vervalt wanneer deze niet wordt nagekomen waarna zonder waarschuwing verdere maatregelen zouden worden genomen. Op 14 november 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een aankondiging beslag roerende zaken toegezonden tegen 22 november 2013. Op 22 november 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op roerende zaken. Op 26 november 2013 is klaagster de verkoop van de roerende zaken aangezegd tegen 24 januari 2014. Op 12 december 2013 heeft klaagster een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder. Op 20 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht van klaagster beantwoord. Op 27 december 2013 heeft klaagster op het antwoord van de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Deze reactie is op 10 januari 2014 door de gerechtsdeurwaarder beantwoord.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze beslag op roerende zaken heeft gelegd die niet aan haar toebehoren. In het algemeen verwijt zij de gerechtsdeurwaarder dat deze geen rekening houdt met haar moeilijke persoonlijke omstandigheden. Ten slotte beroept zij zich op belangenverstrengeling.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder uitgebreid en gemotiveerd verweer heeft gevoerd. De voor deze zaak relevante stukken zijn overgelegd, waaruit niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder fouten heeft gemaakt. Tegenover dat verweer zijn de enkele stellingen van klaagster niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Voor het overige betreft de klacht inderdaad een executiegeschil waarover de Kamer niet kan oordelen.

6. De gronden van het verzet

6.1 Voor zover voor de beoordeling van belang heeft klaagster in verzet aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de brief die de gerechtsdeurwaarder op 10 juli 2013 aan klaagster heeft verzonden. In die brief wordt medegedeeld dat klaagster binnen 2 dagen een bedrag van f 2.515.67 diende te betalen bij gebreke waarvan beslag op roerende zaken zou worden gelegd. Klaagster heeft onder die dreiging een betalingsregeling getroffen, waarbij zij op 25 juli 2013 een bedrag van € 1000,00 heeft voldaan met behulp van derden. Klaagster kon op enig moment niet meer aan de regeling voldoen en heeft verder uitstel verzocht. Dit werd haar niet meer gegund. Dit is opzettelijk, structureel, buitenproportioneel en oneigenlijk uitoefenen van druk. Er lag al beslag op het inkomen van klaagster. Alle voorstellen van klaagster werden genegeerd of geweigerd. Met wat meer empathie, vertrouwen en geduld, had klaagster de vordering kunnen voldoen.

6.2 Verder heeft klaagster aangevoerd dat bij exploot van 26 november 2013 het proces-verbaal van beslag aan klaagster is betekend. In dat proces-verbaal staat vermeld dat klaagster niet aan kon tonen dat de roerende zaken niet in eigendom van klaagster zouden toebehoren en dat zou worden overgegaan tot verkoop indien klaagster de vordering niet zou voldoen. Dat is onjuist. Al op 4 oktober 2013 zijn de stukken waaruit de eigendomsoverdracht van de inboedel bleek, naar de gerechtsdeurwaarder verzonden. In zijn verweer schrijft de gerechtsdeurwaarder dat klaagster wel kon aantonen dat de inboedel niet haar eigendom was, maar dat de stukken niet geregistreerd zouden staan. Dat is een draai in het verweer omdat dergelijke stukken helemaal niet door een notaris hoeven te worden opgemaakt noch bij de belastingdienst geregistreerd hoeven te worden. Dat klaagster voor de verkoopdatum tot betaling is overgegaan, is gelegen in het feit dat klaagster onder druk werd gezet. De gerechtsdeurwaarder stelde dit te moeten doen in opdracht van het Incassobureau, anders zou hij ondanks de bezwaren van klaagster de inboedel alsnog verkopen.

6.3 Klaagster heeft voorts aangevoerd dat de opdrachtgever bewust voor het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft gekozen om de vordering op klaagster te incasseren. De dochter van de eigenaar van het incassobureau is werkzaam op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op de afdeling losse verkoop en executie. Zij was betrokken bij de zaak van klaagster en heeft haar vader hulp geboden de executie van de inboedel die niet van klaagster is, in te zetten. De gerechtsdeurwaarder is hierin meegegaan en heeft beslist niet onafhankelijk en onpartijdig gehandeld ten opzicht van zijn opdrachtgever.

6.4 Als laatste heeft klaagster het volgende aangevoerd. De opdrachtgever is op 9 augustus 2011 door het gerechtshof [     ] veroordeeld tot betaling van een bedrag van  € 1.200.000,00. Op 19 april 2012 is de opdrachtgever veroordeeld door de Rechtbank [     ] vanwege een onterechte verkoop van een inboedel. Klaagster weet uit betrouwbare bron dat de eigendommen van de opdrachtgever zijn onder gebracht in besloten vennootschappen op naam van, zodat gedupeerden nooit een cent terug zien. Een gerechtsdeurwaarder die het arrest executeerde kon geen beslag leggen op zijn inkomen. Klaagster acht het onjuist dat een opdrachtgever met dergelijke veroordelingen op zijn naam door gaat met zijn brute wanpraktijken, door het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in te huren. Op dat kantoor is zijn dochter werkzaam op de afdeling losse verkoop en executie waardoor de opdrachtgever met hulp van dit deurwaarderskantoor over kan gaan tot executie van de inboedel van schuldenaren.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

7.2 Dat klaagster zich onder druk gezet voelde door de brief van 10 juli 2013 waarin een beslag wordt aangekondigd is begrijpelijk, maar niet tuchtrechtelijk laakbaar. Van brieven van een gerechtsdeurwaarder gaat immers altijd enige dreiging uit. Dat volgt uit zijn werkzaamheden als publiek ambtenaar. Dat er al beslag was gelegd op klaagsters uitkering doet hieraan niet af, omdat op grond van een veroordelend vonnis op meerdere zaken verhaal kan worden genomen.

7.3 Wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, is het aan die derde om zich tegen het beslag te verzetten. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster daarop ook gewezen. De enkele mededeling dat de beslagen zaken van een ander zijn, noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Het moment waarop beslag wordt gelegd leent zich immers niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van in de in beslag te nemen zaken.

7.4 Ook al zou bewust voor het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zijn gekozen,  vanwege het feit dat de dochter van de eigenaar van het incassobureau daar werkzaam is, hetgeen overigens nergens uit blijkt, maakt dit enkele feit nog niet dat er door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Op de gerechtsdeurwaarder rust immers een ministerieplicht om een vonnis te executeren.

7.5 Dat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder in andere civiele procedure is veroordeeld staat niet aan de tenuitvoerlegging van een ten voordele van die opdrachtgever gewezen vonnis in de weg.

7.6 Hetgeen door klaagster in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer dan ook geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet met verbetering van de motivering ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. Th. C.M. Hendriks-Jansen en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.