ECLI:NL:TGDKG:2015:19 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet579.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:19
Datum uitspraak: 10-02-2015
Datum publicatie: 08-04-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet579.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 februari 2015zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 juni 2014 met zaaknummer 65.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 579.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ]

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 1 februari 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 19 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 22 april 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een aanvullend stuk ingediend.

Bij beslissing van 10 juni 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 1 juli 2014.

Bij brief van 3 juli 2014, ingekomen op 4 juli 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 1 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op het verzetschrift en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2014 alwaar niemand is verschenen. Van de behandeling ter zitting is geen uitgewerkt proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 februari 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Klager is bij vonnis 29 juli 2013 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats [     ], in reconventie op straffe van een

dwangsom een contactverbod opgelegd, een verbod opgelegd tot het afsluiten van gas-en elektra, een verbod opgelegd tot het plaatsen van barrières en veroordeeld tot het verwijderen van een camera. Bij arrest van 3 december 2013 is voormeld vonnis door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd. Bij vonnis van 19 december 2013 is een door klager ingestelde vordering door de Rechtbank Noord-Nederland, [     ] afgewezen waarbij klager in de kosten is veroordeeld. De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van voormelde titels en heeft ten laste van klager beslag gelegd op een tweetal onroerende zaken van klager. Een door klager ingestelde vordering tot opheffing van de beslagen is door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, [     ], bij vonnis van 4 april 2014 afgewezen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder ten laste van hem beslag te hebben gelegd op onroerende zaken. De rechtsgrond voor het beslag is een eenzijdige en ongegronde verklaring van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Klager stelt wel

uitvoering te hebben gegeven aan het vonnis. Voor zover er al een rechtsgrond bestaat, voldoen de gelegde beslagen niet aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Klager eist een schadevergoeding wegens opzettelijk uitgelokte advocaat-en proceskosten.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een aantal titels waarbij klager telkens in het ongelijk is gesteld. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder heeft klager de maximum te verbeuren dwangsom ad € 20.000,00 aangezegd. Op grond van zijn ministerieplicht heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag op onroerende zaken gelegd. Dat is in het onderhavige geval in geen enkel opzicht tuchtrechtelijk laakbaar en mede gelet op de hoogte van de aangezegde dwangsom evenmin in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Klager heeft nog getracht de beslagen in het kader van een executiegeschil opgeheven te krijgen maar die vordering is afgewezen. De klacht stuit hier op af.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klager heeft in verzet aangevoerd dat niet wordt ingegaan op de kern van zijn klacht, te weten dat het niet zo kan zijn dat de gerechtsdeurwaarder samen met de opdrachtgever in zijn nadeel kan beslissen of aan de voorwaarden van het vonnis is voldaan. In dit geval was de genoemde camera volgens klager wel degelijk verplaatst, om precies te zijn, verwijderd en opnieuw geplaatst in overeenstemming met de gestelde voorwaarden in het vonnis. Tegen de uitspraak van het door de gerechtsdeurwaarder uitgelokte executiegeschil heeft klager hoger beroep aangetekend. Los daarvan staat een beslag van circa € 750.000,00 euro in geen verhouding tot de maximaal mogelijke vermeende vordering van € 20.000 euro, waaruit klager mag afleiden dat het de bedoeling is hem onnodig schade toe te brengen.

6.2 Verder heeft klager aangevoerd dat zolang hem rechtsmiddelen ter beschikking staan de gerechtsdeurwaarder volgens klager niet kan overgaan tot het vorderen van een door hem betwiste dwangsom, temeer daar een mogelijke terugvordering gezien de financiële situatie van de opdrachtgever nimmer tot enig resultaat zal leiden.

6.3 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij de betekeningen en/of aanzeggingen en/of dwangbevelen en/of kennisgevingen niet op GBA-gegevens heeft gebaseerd, maar op kwaadwillende vermoedens van de opdrachtgever. Zo is klager langs een andere weg door andere belanghebbenden op de beslaglegging gewezen. De gerechtsdeurwaarder probeert opzettelijk in samenspanning met de opdrachtgever de relatie die klager heeft met derden te verstoren door deze ongevraagd te betrekken in de afhandeling van de zaken.

6.4 Klager eist een schadevergoeding wegens onnodig veroorzaakte proces- en advocaatkosten en wegens zwaar verstoorde betrekkingen met zijn relaties, inmiddels begroot op € 15.000 euro, nog nader te specificeren en onder voorbehoud van alle nog niet gebleken schade.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de Kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 6.2 en 6.3.

7.2 Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klager niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het is niet de gerechtsdeurwaarder die bepaalt of er dwangsommen verbeurd zijn, maar aan zijn opdrachtgever. De opdracht is verstrekt door een juridische beroepsbeoefenaar en die opdracht was niet manifest van iedere juridische grond ontbloot. De gerechtsdeurwaarder mocht de opgave zonder nader onderzoek aannemen. Of door klager al dan geen dwangsommen zijn verbeurd, is niet aan het oordeel van de Kamer onderworpen. Dat is voorbehouden aan de gewone rechter. Het verzoek van klager hem schadevergoeding toe te kennen is niet toewijsbaar, omdat de wet geen bepaling kent op grond waarvan de Kamer de gerechtsdeurwaarder in een tuchtprocedure zou kunnen veroordelen tot schadevergoeding. Hetgeen door klager in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer dan ook geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachten als hiervoor vermeld onder 6.2 en 6.3;

-        verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. Th. C.M. Hendriks-Jansen en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.