ECLI:NL:TGDKG:2015:176 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW311.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:176
Datum uitspraak: 22-09-2015
Datum publicatie: 27-10-2015
Zaaknummer(s): GDW311.2015
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
  • Een berisping
  • Geldboete van de derde categorie
Inhoudsindicatie: Geen positief toetsingsverslag. Artikel 6.3 van het Reglement bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder zorg draagt voor een tijdige toetsing van zijn gerechtsdeurwaarderskantoor zodanig dat hij steeds over een positief toetsingsverslag beschikt, onverminderd artikel 6.2. Artikel 6.2 bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder voor de eerste maal een positief toetsingsverslag dient te verkrijgen binnen twee jaar na inwerkingtreding van het reglement. Hieruit kan worden opgemaakt dat op de gerechtsdeurwaarder als beroepsbeoefenaar - en niet op diens kantoor - de verplichting wordt gelegd om voor een positief toetsingsverslag zorg te dragen, hetgeen impliceert dat de termijn begint te lopen bij diens benoeming en niet bij de oprichting van een nieuw gerechtsdeurwaarderskantoor.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 september 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 311.2015 ingesteld door:

K oninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

gemachtigde: W.W.M. van de Donk (voorzitter),

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

- Bij brief met bijlage, ingekomen op 13 april 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

- Bij verweerschrift, ingekomen op 2 juni 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

- De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2015 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

- Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

- De uitspraak is bepaald op 22 september 2015.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is op 16 februari 2012 benoemd en heeft op die datum zijn gerechtsdeurwaarderskantoor opgericht.

- Op 17 april 2012 heeft de KBvG aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij om te voldoen aan de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit (hierna: de Verordening)binnen drie jaar na oprichting van zijn kantoor in het bezit moet zijn van een positief beoordelingsverslag van het College Toetsing Gerechtsdeurwaarders (hierna: CTG).

- In juni 2013 is het kantoor van de gerechtsdeurwaarder overgenomen en is hij bij een andere organisatie in dienst getreden.

- Per 1 maart 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een nieuw gerechtsdeurwaarderskantoor opgericht,

- Op 25 november 2014 heeft de auditor van de gerechtsdeurwaarder een toetsingsverslag ingediend bij het CTG.

- Op 15 december 2014 heeft het CTG een negatief beoordelingsverslag voorgelegd aan de KBvG. Het bestuur van de KBvG is met het beoordelingsverslag akkoord gegaan, waarna een negatieve beoordeling is verzonden aan de auditor en de gerechtsdeurwaarder.

- Op 23 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder bezwaar ingediend tegen de negatieve beoordeling. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn bezwaarschrift mondeling toegelicht op 4 februari 2015. Na het bezwaar en de mondelinge toelichting van de gerechtsdeurwaarder, heeft het bestuur van de KBvG besloten om de negatieve beoordeling te handhaven.

2. De klacht

2.1 De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in strijd met artikel 21 van de Verordening heeft gehandeld, nu hij niet binnen drie jaar na zijn benoeming en oprichting van zijn kantoor op 16 februari 2012 in het bezit is van een positief toetsingsverslag van zijn kantoororganisatie.

2.2 De KBvG stelt dat de gerechtsdeurwaarder hiermee niet alleen de kwaliteit van zijn eigen beroepsuitoefening in gevaar heeft gebracht, maar zich ook in financiële zin heeft bevoordeeld ten opzichte van gerechtsdeurwaarders die zich wel aan genoemde bepaling van de Verordening hebben gehouden. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder inmiddels een nieuw kantoor is gestart niet afdoet aan het feit dat hij op 16 februari 2012 is benoemd en hij zijn kantoor heeft opgericht. Het is niet de bedoeling van de Verordening dat een gerechtsdeurwaarder rondloopt en kantoor houdt zonder een positieve beoordeling, aldus klaagster.

2.3 De KBvG verzoekt de overtreding te bestraffen en wel met een geldboete, niet alleen om het door de gerechtsdeurwaarder behaalde financiële voordeel af te romen, maar ook vanwege de daaraan verbonden preventieve werking.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt zich samengevat op het standpunt dat hij, gelet op artikel 6 van het Reglement van het College Toetsing Gerechtsdeurwaarders (hierna: het Reglement), twee jaar na de oprichting van zijn kantoor de tijd heeft om een toetsing uit te laten voeren. Nu de gerechtsdeurwaarder op 1 maart 2014 zijn gerechtsdeurwaarderskantoor heeft opgericht zou hij tot uiterlijk 1 maart 2016 de tijd hebben om een positieve beoordeling van het CTG te verkrijgen. Daarnaast stelt de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt dat de KBvG niet ontvankelijk is, daar deze naar de mening van de gerechtsdeurwaarder niet onafhankelijk is in dezen en aan ‘cherrypicking’ doet.

4. De ontvankelijkheid van de klacht

De Verordeningen van de KBvG zijn op alle gerechtsdeurwaarders uniform en zonder uitzondering van toepassing zodat het verwijt van ‘cherrypicking’ – wat daarvan zij – niet van toepassing is. Aan het bestuur van de KBvG is de taak opgedragen op te treden waar zij overtreding van enige Verordening constateert. Nu de KBvG in het onderhavige geval een overtreding van een Verordening heeft geconstateerd kan zij worden ontvangen in haar klacht.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Om de kwaliteit bij de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder en van de kantoororganisaties van gerechtsdeurwaarders te bevorderen, zijn alle gerechtsdeurwaarders op grond van de Verordening, zoals uitgewerkt in het Reglement, verplicht om in het bezit te zijn van een positief toetsingsverslag van hun kantoororganisatie, welk verslag een geldigheidsduur heeft van twee jaar. Aan nieuw benoemde zelfstandige gerechtsdeurwaarders wordt een periode van drie jaar na oprichting van het kantoor gegund om aan dit vereiste te voldoen.

5.3 De gerechtsdeurwaarder beroept zich, zo begrijpt de Kamer uit de toelichting ter zitting, op onduidelijkheid in het Reglement, nu in art. 6.3 wordt gesproken van tijdige toetsing (binnen twee jaar) van het deurwaarderskantoor. Naar de mening van de gerechtsdeurwaarder dient de termijn te worden berekend vanaf het moment van oprichting van zijn huidige kantoor.

5.4 Artikel 6.3 van het Reglement bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder zorg draagt voor een tijdige toetsing van zijn gerechtsdeurwaarderskantoor zodanig dat hij steeds over een positief toetsingsverslag beschikt, onverminderd artikel 6.2. Artikel 6.2 bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder voor de eerste maal een positief toetsingsverslag dient te verkrijgen binnen twee jaar na inwerkingtreding van het reglement. Hieruit kan worden opgemaakt dat op de gerechtsdeurwaarder als beroepsbeoefenaar – en niet op diens kantoor – de verplichting wordt gelegd om voor een positief toetsingsverslag zorg te dragen, hetgeen impliceert dat de termijn begint te lopen bij diens benoeming en niet bij de oprichting van het nieuwe gerechtsdeurwaarderskantoor in 2014. Nu niet is weersproken dat de gerechtsdeurwaarder niet over een positief verslag beschikt, is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder niet tijdig aan de op hem rustende toetsingsverplichting heeft voldaan.

5.5 Gelet op de grote ruchtbaarheid die de KBvG in de periode voor de inwerkingtreding op 9 december 2012 aan het voorschrift heeft gegeven en het feit dat de gerechtsdeurwaarder bij brief van 17 maart 2012 van een en ander in kennis is gesteld, moet worden gesproken van een welbewuste overtreding van de regels. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder de kwaliteit van zijn eigen beroepsuitoefening in gevaar gebracht en heeft hij zich in financiële zin bevoordeeld ten opzichte van gerechtsdeurwaarders die zich wel aan genoemde bepaling van de Verordening hebben gehouden en aan de op hen rustende toetsingsverplichting tijd en geld hebben besteed. Naar het oordeel van de Kamer kan een maatregel dan ook niet achterwege blijven.

5.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van € 500,00 met aanzegging dat de Kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.