ECLI:NL:TGDKG:2015:174 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW2016.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:174 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-03-2015 |
Datum publicatie: | 27-10-2015 |
Zaaknummer(s): | GDW2016.2015 |
Onderwerp: | Financieel toezicht |
Beslissingen: | Ontzetting uit het ambt |
Inhoudsindicatie: | Bewaringstekort. De Kamer ziet geen aanknopingspunten om van de hoofdregel af te wijken dat een inbreuk op de bewaringsplicht gesanctioneerd dient te worden met een ontzetting uit het ambt. Hierbij is mede in overweging genomen dat het bewaringstekort al sinds juni 2014 bestaat. Klacht gegrond. Ontzetting uit het ambt. De ter zitting gevraagde voorlopige schorsing totdat de beslissing tot voordracht tot ontslag onherroepelijk is geworden wordt toegewezen. Hoger beroep ingesteld. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 24 maart 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 216.2015 ingesteld door:
Bureau Financieel Toezicht,
gevestigd te Utrecht,
klaagster,
gemachtigden: 1. mr. drs. A.J. Rusting,
2. D.A. Steensma,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Ontstaan en loop van de procedure
- Bij brief met bijlagen, ingekomen op 11 maart 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
- Bij brief met bijlagen, ingekomen op 19 maart 2015, heeft klaagster nadere stukken overgelegd.
- De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015 alwaar de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigden van klaagster zijn verschenen.
- Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
- De uitspraak is bepaald op 24 maart 2015.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 1 en 11 december 2014 heeft klaagster een controle uitgevoerd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarder via DiginBFT gerapporteerde negatieve bewaringspositie. Tijdens het onderzoek is gebleken dat al vanaf 30 juni 2014 sprake was van een bewaringstekort en dat het bewaringstekort per 5 maart 2015 is opgelopen tot € 191.777,00.
2. De klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat hij op 30 juni 2014 een bewaringstekort op zijn kwaliteitsrekening heeft laten ontstaan en dat het tekort niet terstond is aangevuld. Bovendien beoordeelt klaagster de financiële positie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder als zeer zwak. De liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s voldoen niet aan de normen zoals gesteld in het KBvG rapport ‘Verantwoord Ondernemen’.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder erkent dat er een bewaringstekort is dat steeds verder is opgelopen.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht-rechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is dat een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet - samengevat - wordt verplicht één of meer kwaliteitsrekeningen aan te houden die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich heeft. Gelden die aan de gerechtsdeur-waarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort en bewaard. Ten laste van die rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende. De gerechtsdeurwaarder is verplicht een tekort in het saldo van de kwaliteitsrekening terstond aan te vullen, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hem ter zake van het tekort geen verwijt kan worden gemaakt. Blijkens de memorie van toelichting strekt het bepaalde in voormeld artikel er toe derden, voor wie de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden tijdelijk gelden onder zich neemt, te beschermen tegen déconfitures, fraude daaronder begrepen.
4.3 De gerechtsdeurwaarder bekleedt in de maatschappij een plaats die mede is gegrond op het vertrouwen dat de justitiabelen in deze ambtenaar hebben. Een grond voor dat vertrouwen is gelegen in het feit dat wat de gerechtsdeurwaarder ten behoeve van zijn opdrachtgever - zowel in als buiten rechte - incasseert ook daadwerkelijk bij de gerechtsdeurwaarder voorhanden is. De wetgever heeft een en ander - onder meer - geregeld in het hiervoor al aangehaalde artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Wanneer een gerechtsdeurwaarder niet voldoet aan de in die bepaling opgenomen ‘bewaringsplicht’, wordt er een inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de gerechtsdeurwaarder heeft en ook moet kunnen hebben. Dat leidt ertoe dat in de tuchtrechtspraak een inbreuk op die bewaringsplicht in beginsel gesanctioneerd moet worden met een ontzetting uit het ambt. Onder omstandigheden kan de tuchtrechter afwijken van dit uitgangspunt. Onderzocht wordt of die omstandigheden aanwezig zijn.
4.4 De gerechtsdeurwaarder stelt zich tijdens de zitting op het standpunt dat hij begin 2014 constateerde dat er een aanzienlijk verlies was geleden doordat een tweetal grote opdrachtgevers geen zaken meer aanleverde en de ambtelijke praktijk met opdrachten vanuit de advocatuur aanzienlijk was teruggelopen. De omzet en resultaat prognose voor 2015 zijn volgens de gerechtsdeurwaarder licht positief. Als de omzetontwikkeling van de afgelopen maanden zich doorzet verwacht de gerechtsdeurwaarder (na sanering van het personeelsbestand en reductie van de huisvestingskosten) 2015 zonder (groot) verlies af te kunnen sluiten. Daarnaast stelt de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt dat hij het bewaringstekort terug zou kunnen dringen als zijn privéwoning is verkocht. Het vorenstaande biedt de Kamer echter onvoldoende aanknopingspunten om van de hoofdregel af te wijken dat een inbreuk op de bewaringsplicht gesanctioneerd dient te worden met een ontzetting uit het ambt. Hierbij wordt mede in overweging genomen dat het bewaringstekort al sinds juni 2014 bestaat, zodat het in geen geval meer terstond kan worden aangevuld. De gerechtsdeurwaarder heeft evenmin voldoende zekerheid verschaft dat het bewaringstekort gerekend vanaf heden terstond c.q. onmiddellijk kan worden aangevuld.
4.5 Daarnaast kan uit het onderzoeksrapport van klaagster worden opgemaakt dat de liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder niet voldoen aan de normen zoals gesteld in het KBvG rapport ‘Verantwoord Onder-nemen’ zodat sprake is van een financieel zwakke positie. Als gevolg van deze zwakke financiële positie is het kantoor van de gerechtsdeurwaarder kwetsbaar voor mogelijke negatieve financiële ontwikkelingen. Een bewaringstekort is een groot risico voor de derdengelden en een ernstige overtreding van de wet. Derdengelden dienen juist op een kwaliteitsrekening te staan om ze te beschermen in geval van bijvoorbeeld een faillissement van de gerechtsdeurwaarder. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat hij onder meer gelden van de derdenrekening heeft gebruikt om van een collega geleend geld terug te betalen. Daarmee is moeilijk verenigbaar dat hij de ernst van de overtreding inziet. De gerechtsdeurwaarder heeft een bewaringstekort van € 191.777,00 laten ontstaan terwijl er een direct continuïteits-risico bestond door de zwakke financiële positie van zijn kantoor. Deze zwakke financiële situatie maakte het risico voor de derdengelden en daarmee de ernst van de overtreding nog groter.
4.6 Het voorgaande leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht naar het oordeel van de Kamer gegrond dient te worden verklaard. De gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 19 van de Gerechtsdeur-waarderswet en hij heeft niet voldaan aan de wettelijke verplichting de tekorten terstond c.q. onmiddellijk aan te zuiveren. Mede gelet op de nog steeds voortdurende periode dat het bewaringstekort bestaat, het feit dat het kantoor van de gerechts-deurwaarder niet voldoet aan de liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s zoals gesteld in het KBvG rapport ‘Verantwoord Ondernemen’ en de kans op recidive, gelet op de financieel zwakke positie van de gerechtsdeurwaarder, niet kan worden uitgesloten.
4.7 Bovendien acht de Kamer de door klaagster ter zitting gevraagde voorlopige schorsing totdat de beslissing tot voordracht tot ontslag onherroepelijk is geworden gezien het onder 4.6 overwogene op zijn plaats. De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd te dien aanzien nog opgemerkt, dat een schorsing de continuïteit van het kantoor in gevaar zou brengen, omdat nog meer opdrachtgevers daardoor afscheid van het kantoor zouden nemen. Dit kan in de gegeven omstandigheden echter niet tot een ander oordeel kan leiden, juist ter bescherming van de rechten van de opdrachtgevers van de gerechtsdeurwaarder acht de Kamer een voorlopige schorsing geboden en gepast.
4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- ontzet de gerechtsdeurwaarder uit zijn ambt, welke maatregel van kracht wordt op een na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder door de Kamer mee te delen datum;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang de maatregel van schorsing voor de duur van zes maanden op.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.