ECLI:NL:TGDKG:2015:144 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet337.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:144
Datum uitspraak: 28-07-2015
Datum publicatie: 21-09-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet337.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 28 juli 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 24 maart 2015 met zaaknummer 890.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 337.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 30 maart 2015 aan klager toegezonden. Bij verzetschrift, ingekomen per email op 13 april 2015, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015, alwaar klager is verschenen. Klager heeft een pleitnota overgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft laten weten dat hij niet ter zitting zou verschijnen en heeft schriftelijk gereageerd op het verzetschrift. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 juli 2015.

2. De feiten

Zoals die volgen uit de stukken;

a)      Bij beschikking van 27 april 2012 heeft de rechtbank [     ] de echtscheiding uitgesproken tussen klager en zijn ex-echtgenote. In de beschikking is opgenomen een tussen partijen overeengekomen convenant met daarin de tussen hen getroffen onderlinge regelingen.

b)      De gerechtsdeurwaarder heeft van de ex-echtgenote van klager de opdracht gekregen de beschikking van 27 april 2012 aan klager te betekenen. Bij exploot van 23 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de beschikking aan klager betekend met bevel tot betaling van een bedrag van € 9.195,25.

c)      Bij exploot van 30 juli 2014 heeft een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat ten laste van klager beslag gelegd onder de Rabobank. Het van dit beslag opgemaakte proces-verbaal is door de gerechtsdeurwaarder bij exploot van 1 augustus 2014 aan klager betekend.

d)     Bij brief van 14 augustus 2014 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het ten laste van hem gelegde beslag.

e)      Bij brief van 19 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk op het bezwaar van klager gereageerd.

f)       Tussen klager en de gerechtsdeurwaarder is verder gecorrespondeerd bij e-mail van 19 augustus 2014 (klager), brief van 21 augustus 2014 (gerechts-deurwaarder), e-mail van 21 augustus 2014 (klager), e-mails van 2 september 2014 (klager en de gerechtsdeurwaarder) en e-mails van 7, 10, 11, 14, 15, 17 november 2014 (klager en de gerechtsdeurwaarder).

g)      Bij brief van 25 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk gereageerd op een e-mail van klager van 18 november 2014.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder een bedrag te hebben ontvreemd van zijn bankrekening. De gerechtsdeurwaarder beroept zich op de beschikking van de rechtbank maar klager stelt aan die beschikking volledig uitvoering te hebben gegeven. Klager stelt dat geen sprake was van een schuld aan zijn ex-echtgenote. Haar vordering uit hoofde van het convenant heeft klager verrekend met een vordering van klager uit hetzelfde convenant. Klager is van mening dat er geen grond is tot incasso bij hem omdat hij alle verplichtingen is nagekomen. Het is juist zijn ex-echtgenote die haar verplichtingen niet is nagekomen. Klager verzoekt de Kamer om de gerechtsdeurwaarder te sommeren de incasso ongedaan te maken en het geïncasseerde bedrag aan hem terug te storten.

4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

5. De beschikking van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is. Hij heeft daartoe het volgende overwogen.

5.2 Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de gerechtsdeurwaarder in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, wanneer hem wordt verzocht een titel te betekenen en te executeren. Van de gerechtsdeurwaarder mag wel worden verwacht dat, als hij een titel betekent en bevel tot betaling doet van een bepaald bedrag, hij zich er van heeft vergewist dat die titel een grondslag biedt voor het te geven bevel tot betaling. 

5.3 In deze zaak heeft de gerechtsdeurwaarder van de ex-echtgenote van klager opdracht gekregen een geldsom te incasseren uit hoofde van een echtscheidings-beschikking. Het door klager te betalen bedrag berustte op artikel 7.3 van het convenant, dat integraal deel uitmaakte van de beschikking. In dit artikel is onder meer opgenomen dat de man uiterlijk op 1 juni 2014 gehouden zou zijn een bedrag van € 50.000,00 aan zijn ex-echtgenote over te maken. Voor de hoogte van het door klager verschuldigde bedrag is de gerechtsdeurwaarder aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgeefster. Die heeft hem medegedeeld dat het door klager op grond van het convenant nog te betalen bedrag € 9.195,25 bedroeg. Dat dit een juist bedrag was blijkt uit de door klager op 14 augustus 2015 aan de gerechtsdeurwaarder verzonden e-mail. Daarin stelt klager dat hij het op grond van artikel 7.3 van het convenant verschuldigde bedrag had voldaan onder verrekening van een bedrag van € 9.103,00. Volgens klager was zijn ex-echtgenote dat bedrag nog aan hem verschuldigd op grond van het feit dat zij de afspraken als vermeld in de artikelen 1.1, 8.1 en 12.1 niet was nagekomen.

5.4 Uit de door klager genoemde artikelen 1.1 en 8.1 volgt geen rechtstreekse betalingsverplichting die kon worden verrekend. In artikel 12.1 wordt slechts bepaald dat indien een van partijen niet voldoet aan een in het convenant omschreven betalingsverplichting de andere partij gerechtigd is een sommatie uit te doen gaan en zo nodig tot invordering over kan gaan. Bovendien werd de door klager toegepaste verrekening betwist (brief van de gerechtsdeurwaarder van 19 augustus 2014).  Het is niet de taak van de gerechtsdeurwaarder noch die van de tuchtrechter om te beoordelen wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Daarvoor dient klager zich te wenden tot de gewone rechter.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft wel degelijk tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door in dit geval zijn ministerie te verlenen. De gerechtsdeurwaarder had niet de bevoegdheid tot het doen van bevel tot betaling van € 50.000,00 conform artikel 7.3 van het echtscheidingsconvenant. Klager heeft de verschuldigdheid van dit bedrag gemotiveerd weersproken met een beroep op alle verplichtingen die over en weer uit het convenant voor hem en zijn ex-echtgenote voortvloeien. De gerechtsdeurwaarder had vervolgens de zaak aan de gewone rechter moeten (laten) voorleggen, nu sprake was van een geschil. De voorzitter heeft ten onrechte overwogen dat de gerechtsdeurwaarder mocht concluderen dat de titel een grondslag bood voor het gegeven bevel tot betaling.           

8. De nadere reactie van de gerechtsdeurwaarder

De beschikking, met daarin opgenomen het echtscheidingsconvenant, vormde wel degelijk een grondslag voor de invordering van het door klager verschuldigde bedrag. Het convenant biedt niet de zelfstandige mogelijkheid om tot verrekening over te gaan, zoals klager heeft gesteld. Het was juist aan klager zelf om zich tot de gewone rechter te wenden om een gerezen executiegeschil te laten beoordelen. De gerechtsdeurwaarder is zelf niet op een dusdanig bezwaar gestuit dat hij de zaak op grond van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de gewone rechter had dienen voor te leggen.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzet is gebleken dat de aanvankelijk ook door klager beklaagde toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, niet bij de verweten gedragingen was betrokken. Klager heeft dit ook toegegeven. Deze gerechtsdeurwaarder is dus ten onrechte door de voorzitter als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.

9.2 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer voorts niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. Een gerechtsdeurwaarder die een opdracht tot executie krijgt, dient zich er summier van te vergewissen of van een vordering sprake kan zijn en of de door de opdrachtgever aangeboden titel voor de executie een basis kan vormen. Het is uitdrukkelijk niet de taak van een gerechtsdeurwaarder om de gegrondheid van een vordering te beoordelen, zoals klager kennelijk van mening is. Die taak is voorbehouden aan de gewone rechter.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en        A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.