ECLI:NL:TGDKG:2015:127 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW913.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:127
Datum uitspraak: 10-07-2015
Datum publicatie: 27-08-2015
Zaaknummer(s): GDW913.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd om de gelden geincasseerd uit het beslag op het vakantiegeld aan klager terug te betalen. Klager beroept zich op een uitspraak van de Hoge Raad en een uitspraak van de Kamer waaruit volgens klager volgt dat in geval een beslagvrije voet onjuist is bepaald, een gerechtsdeurwaarder ten onrechte ontvangen gelden dient terug te betalen. De Kamer overweegt dat de klacht afstuit op het feit dat door de gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs geen rekening kon worden gehouden met een uitspraak van de Hoge Raad die is gedaan na inhouding (en doorbetaling) van de bedragen waarvan klager restitutie wenst. De gerechtsdeurwaarder is bevrijd van zijn teruggaveverplichting omdat hij te goeder trouw heeft doorbetaald. Dit strookt met de tuchtrechtelijke jurisprudentie - waarvoor andere normen gelden dan in het civiele recht- waarin is bepaald dat terugbetaling door de gerechtsdeurwaarder slechts mogelijk is voor gelden die hij nog onder zich heeft.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 juli 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 913.2014 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief van 23 november 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 30 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 29 april 2015 heeft klager gereageerd op het verweer van de gerechtsdeurwaarder. Op deze brief heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 26 mei 2015 gereageerd.

Klager en de gerechtsdeurwaarder hebben medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2015 waar niemand is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 10 juli 2015.

1. De feiten

a)      De gerechtsdeurwaarder heeft medio april 2009 onder de gemeente [     ] beslag gelegd op de uitkering van klager. Omdat de beslagvrije voet hoger was dan de maandelijkse uitkering dan wel als gevolg van een beslaglegging in juni 2010 door het College van zorgverzekeringen, heeft de gerechtsdeurwaarder vanaf juni 2009 alleen gelden ontvangen afkomstig uit de vakantietoeslag van klager.

b)      Bij brief van 8 januari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een specificatie gegeven van de betalingen die door de gerechtsdeurwaarder zijn ontvangen van de vakantietoeslag van klager.

c)      Bij brief van 1 november 2014 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht de sedert 2010 uit het vakantiegeld verkregen afdrachten aan hem terug te betalen.

d)     Bij brief van 12 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld niet aan zijn verzoek te zullen voldoen.

e)      Bij  brieven van 12 en 18 november 2014 is tussen klager en de gerechtsdeurwaarder verder gecorrespondeerd over restitutie van op het vakantiegeld ingehouden gelden.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze ten onrechte heeft geweigerd om geïncasseerde gelden uit het vakantiegeld aan hem terug te betalen. Volgens klager zijn die inhoudingen als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068) onrechtmatig. Klager heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Kamer d.d. 18 december 2012. In die uitspraak is volgens klager bepaald dat in geval een beslagvrije voet onjuist is bepaald, een gerechtsdeurwaarder ten onrechte ontvangen gelden dient terug te betalen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. De gerechtsdeurwaarder stelt zich in zijn brief van 26 mei 2015 op het standpunt dat er inhoudingen op het vakantiegeld van klager zijn verricht op 31 mei 2011, 5 juni 2012, 6 juni 2013 en 2 juni 2014, dat hij die gelden niet meer onder zich heeft en hij zich daarom beroept op het bepaalde in artikel 6:204 lid 2 BW.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt onder meer dat als een klacht wordt ingediend tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder de klacht als gericht tegen deze gerechtsdeurwaarder moet worden afgehandeld. De in aanhef van de beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder wordt daarom als beklaagde aangemerkt.

4.2 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Dat is niet het geval. De klacht stuit af op het feit dat door de gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs geen rekening kon worden gehouden met een uitspraak van de Hoge Raad die is gedaan na inhouding (en doorbetaling) van de bedragen waarvan klager restitutie wenst. Uit artikel 6:204 lid 2 BW volgt samengevat dat de gerechtsdeurwaarder bevrijd is van zijn teruggaveverplichting omdat hij te goeder trouw heeft doorbetaald. Dit strookt met de tuchtrechtelijke jurisprudentie - waarvoor andere normen gelden dan in het civiele recht- waarin is bepaald dat terugbetaling door de gerechtsdeurwaarder slechts mogelijk is voor gelden die hij nog onder zich heeft (ECLI:NL: RBAMS:2012:YB0797 en ECLI: NL: RBAMS:2012:YB0854).

5. Nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken, wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.