ECLI:NL:TGDKG:2015:114 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWwraking277.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:114
Datum uitspraak: 31-03-2015
Datum publicatie: 14-07-2015
Zaaknummer(s): GDWwraking277.2015
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer. Verzoek afgewezen. Anti-misbruik bepaling toegepast.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing op het ter zitting van 24 maart 2015 mondeling gedane en onder zaaknummer 277.2015 geregistreerde verzoek van:

[    ],

wonende te [     ],

verzoeker,

welk verzoek strekt tot wraking van mrs. C.W. Inden, M. Nijenhuis en J.J.L. Boudewijn leden van de wrakingskamer van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, hierna de rechters.

1. Verloop van de procedure

1.1 Een door verzoeker tegen twee gerechtsdeurwaarders ingediende en onder zaaknummer 384.2014 geregistreerde klacht is door de plaatsvervangend-voorzitter van de Kamer bij beslissing van 9 december 2014 als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen de beslissing van de voorzitter heeft verzoeker verzet ingesteld. Deze zaak staat geregistreerd onder zaaknummer 48.2015.

1.2 De behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015 door een combinatie bestaande uit de leden mr. E.R.S.M. Marres, mr. A. Sissing en A.W. de Ruijter. Tijdens de behandeling heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan gericht tegen mr. A. Sissing. De behandeling van het verzet is daarna geschorst.

1.3 Bij brief van 21 februari 2015 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan gericht tegen mr. E.R.S.M. Marres.

1.4 De behandeling van voormelde verzoeken tot wraking, beiden geregistreerd onder zaaknummer 188.2015, heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015 tijdens welke behandeling door verzoeker de leden van de wrakingskamer zijn gewraakt.

2. De beoordeling

2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard.

2.2  Bij de beoordeling van het verzoek moet voorop staan dat leden van de Kamer uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de leden de Kamer, jegens een partij een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.3 Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de tuchtrechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.

2.4 Het verzoek bevat blijkens het van de zitting van 24 maart 2015 opgemaakte proces-verbaal voor zover van belang de navolgende gronden voor de wraking:

“[     ]

Alvorens u overgaat tot inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek zou ik graag eerst iets willen zeggen. Belooft u dat u uw ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en dat u van ieder strafbaar feit dat u ter kennis komt terstond aangifte zult doen? Kunt u dit bevestigen?

mr. Inden

Ik zal dit niet bevestigen, ik heb bij de aanvaarding van mijn ambt een eed afgelegd en ik ga niet in individuele zaken aanvullende afspraken of de eerdere eed bevestigen voordat een zaak in behandeling wordt genomen.

[     ]

Ik zou graag van de andere leden willen horen hoe zij hierover denken.

mr. Nijenhuis

Ik sluit me aan bij hetgeen de voorzitter heeft gezegd.

mr. Boudewijn

Ik sluit me ook aan bij hetgeen de voorzitter heeft gezegd.

[     ]

Ik heb u meermalen in de gelegenheid gesteld te bevestigen wat ik u heb voorgehouden. Dan rest mij niets anders dan ook uw kamer te wraken.”

2.5 Naar het oordeel van de Kamer bevat het verzoek geen gronden waaruit vooringenomenheid van de tuchtrechters of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is/zijn af te leiden. Verzoeker heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd op welke wijze het feit dat de leden van de wrakingskamer niet wensten te bevestigen hetgeen hen door verzoeker is voorgehouden, de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen schaden. Nu de door verzoeker aangevoerde grond niet tot wraking kan leiden, acht de wrakingskamer het indienen van het wrakingsverzoek op deze grond, mede gelet op het procesverloop tot nu toe, kennelijk misbruik van recht. Het betreft een evident ongegrond verzoek dat aanstonds dient te worden afgewezen. Hieruit volgt dat een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.

2.6 Omdat er sprake is van misbruik van recht bepaalt de Kamer onder verwijzing naar artikel 37 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet juncto 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen leden van de Kamer belast met de behandeling van het wrakingsverzoek van klager niet meer in behandeling zal worden genomen.

3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING :

De wrakingskamer van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        wijst het verzoek tot wraking als zijnde ongegrond af,

-        bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen leden van de Kamer belast met de behandeling van het wrakingsverzoek van klager niet meer in behandeling zal worden genomen;

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen en M. Colijn leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.