ECLI:NL:TGDKG:2015:111 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWwraking297.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:111
Datum uitspraak: 08-07-2015
Datum publicatie: 14-07-2015
Zaaknummer(s): GDWwraking297.2015
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking. Verzoeker legt verband tussen de tuchtrechter als lid van een door de KBvG ingestelde commissie wetgeving en de door verzoeker gestelde ondergeschiktheid van de beklaagde in de tuchtprocedure aan de voorzitter van die commissie. Het door verzoeker gestelde verbad kan geen grond voor wraking opleveren is ook niet onderbouwd. Verzoeker heeft daarnaast nog een grond aangevoerd die als zijnde tardief niet-ontvankelijk wordt verklaard en overigens ook feitelijke grondslag mist. Verzoek afgewezen. Anti-misbruik bepaling toegepast.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1

Zaaknummer 297.2015

Beslissing van 8 juli 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders

op het verzoek in de zin van artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet jo artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering van :

[     ],

wonende te [     ],

verzoeker tot wraking,

verder te noemen verzoeker,

gemachtigden: [     ] en [     ].

1. De procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit :

-        het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2015;

-        een door klager ter zitting overgelegde pleitnotitie met daarin onder meer het door hem gedane verzoek tot wraking;

-        de schriftelijke reactie van de tuchtrechter d.d. 11 juni 2015;

-        een door klager ter zitting van 23 juni 2015 overgelegde notitie;

-        het proces-verbaal van de zitting van 23 juni 2015.

1.2 De tuchtrechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

1.3 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015. Bij de behandeling zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigden [     ] en [     ]. De tuchtrechter is niet verschenen. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben vragen gesteld en hun standpunt nader toegelicht. Vervolgens hebben verzoeker en zijn gemachtigden de zitting verlaten voor overleg. Na terugkomst hebben zij een verzoek tot wraking gedaan gericht tegen de leden van de  wrakingskamer bestaande uit mr. E.C. Smits, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, waarna de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek is geschorst.

1.4 Voornoemd verzoek is bij beslissing van 6 juli 2015 afgewezen.

2. Het wrakingsverzoek

2.1 Een door verzoeker tegen een gerechtsdeurwaarder ingediende klacht is bij beslissing van 13 januari 2015 door de voorzitter van de Kamer kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer 767.2014). Verzoeker heeft tegen die beslissing verzet ingesteld (zaaknummer 118.2015). Dit verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015, waar verzoeker, zijn twee gemachtigden en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

2.2 Ter zitting heeft verzoeker één van de behandelend tuchtrechters, M. Colijn, verzocht om zich te verschonen. Nadat de tuchtrechter aan dit verzoek geen gehoor gaf, heeft klager een tot de tuchtrechter gericht verzoek tot wraking gedaan.

2.3 Uit het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2015 volgt, althans zo wordt dit door de wrakingskamer gelezen, dat verzoeker de tuchtrechter heeft gewraakt op grond van het feit dat de tuchtrechter lid is van de commissie wetgeving van de KBvG. Van die commissie is de gerechtsdeurwaarder aan wie de beklaagde gerechtsdeurwaarder is toegevoegd, de voorzitter. Klager stelt dat de tuchtrechter de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen in verband met banden die hij heeft met zijn ondergeschiktheid aan de voorzitter van de commissie wetgeving van de KBvG en zijn functie uit het verleden.

2.4 Ter zitting van 23 juni 2015 heeft verzoeker daaraan nog toegevoegd dat hij ter zitting van 31 maart 2015 aan de tuchtrechter heeft gevraagd of hij tot de Flanderijn-keten behoorde en of iemand van de directie van Flanderijn zitting heeft in het bestuur van de KBvG. De tuchtrechter heeft daarop medegedeeld dat hij als gerechtsdeurwaarder verbonden is aan de Flanderijn-keten en niemand van de directie van Flanderijn zitting heeft in het bestuur van de KBvG. Klager acht dit onjuist omdat hem is gebleken dat gerechtsdeurwaarder [     ], van het kantoor Flanderijn-[     ], deel uitmaakt van het bestuur van de KBvG.

3. Het standpunt van de tuchtrechter

De tuchtrechter heeft aangevoerd dat de commissie Wetgeving een langlopende commissie van de KBvG is die vraagstukken op het gebied van wetgeving onderzoekt en beantwoord. Indien nodig stelt zij adviezen op ten behoeve van een goede beroepsbeoefening door de leden van de KBvG. De commissie vergadert enkele keren per jaar. Het is juist dat hij deel uitmaakt van de commissie en dat de gerechtsdeurwaarder aan wie de beklaagde gerechtsdeurwaarder is toegevoegd sinds enige tijd als voorzitter van de commissie fungeert. De tuchtrechter is van mening dat hieruit geen vooringenomenheid van zijn kant voortvloeit.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 37, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 512 Sv e.v. kunnen de leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er te hunner aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een lid van de Kamer uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een lid van de Kamer, jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is niet de visie van verzoeker beslissend. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.

4.3 De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker tegen de tuchtrechter aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen worden gekwalificeerd als uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat hij jegens verzoeker vooringenomen zou zijn, noch dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees door hetgeen verzoeker heeft aangevoerd objectief gerechtvaardigd is.

4.4 Het verband dat verzoeker legt tussen de tuchtrechter als lid van de commissie wetgeving van de KBvG en de door verzoeker gestelde ondergeschiktheid van de beklaagde in de tuchtprocedure aan de voorzitter van die commissie, levert geen uitzonderlijke omstandigheid op en kan redelijkerwijs geen grond opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter jegens verzoeker vooringenomen is of dat verzoekers vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Door klager is niet gesteld waarom dit verband maakt dat de tuchtrechter jegens klager vooringenomen zou zijn of de schijn daarvan zou hebben gewekt. Gesteld noch gebleken is dat tussen de tuchtrechter en de voorzitter van de commissie of anderen, ongeoorloofde contacten zijn uitgewisseld. Verzoeker heeft dat ook op geen enkele wijze onderbouwd

4.5 Op grond van de wet dienen alle gronden voor wraking tegelijk worden aangevoerd. Verzoeker heeft de tuchtrechter ter zitting van 31 maart 2015 gewraakt en heeft daartoe aangevoerd hetgeen hiervoor onder 2.3 staat vermeld. Eerst ter zitting van 23 juni 2014 heeft verzoeker de onder 2.4 vermelde  nieuwe grond aangevoerd. Daaruit volgt dat deze grond tardief is gedaan en verzoeker daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Los daarvan mist deze grond feitelijke grondslag omdat de door verzoeker genoemde gerechtsdeurwaarder geen deel uitmaakt van de directie van Flanderijn.

4.6 Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de tuchtrechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek afwijzen.

4.7 Omdat door verzoeker het middel van wraking lichtvaardig en herhaaldelijk wordt ingezet, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van recht. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van tuchtrechters belast met de behandeling van het onder zaaknummer 118.2015 geregistreerde verzet niet in behandeling wordt genomen.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De wrakingskamer :

-        verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn onder 2.3 aangevoerde grond voor wraking;

-        wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;

-        bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen tuchtrechters belast met de behandeling van het onder zaaknummer 118.2015 geregistreerde verzet niet meer in behandeling zal worden genomen;

-        bepaalt dat de behandeling van het verzet met het zaaknummer 118.2014 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoek.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.