ECLI:NL:TGDKG:2015:107 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet334.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:107
Datum uitspraak: 30-06-2015
Datum publicatie: 10-07-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet334.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 juni 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 31 maart 2015 met zaaknummers 960.2014 en 10.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 334.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 31 december 2014 en 6 januari 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeur-waarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 2 februari 2015, heeft de gerechtsdeur-waarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 31 maart 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 7 april 2015.

-           Bij brief, ingekomen op 14 april 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Klager heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 mei 2015. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 30 juni 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 14 augustus 2013 tegen klager gewezen vonnis. Hij heeft uit kracht daarvan beslag gelegd ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze ten onrechte beslag heeft gelegd, omdat hij een betalingsregeling had getroffen die hij nakwam. Ook is de hoogte van de vordering niet juist, omdat de rechter geen rekening heeft gehouden met alle verrichte betalingen.

5. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De regeling - betaling van € 25,- per maand - werd aanvankelijk redelijk nagekomen, maar later niet meer. De regeling is daardoor komen te vervallen. De opdrachtgever stemde ook niet in met verder uitstel en heeft opdracht gegeven tot de beslaglegging. Er zou volgens klager nog sprake zijn van een extra betaling van € 1.300,00, maar daarvan zijn door klager geen betalingsbewijzen toegezonden.   

6. De beslissing van de voorzitter

6.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeur-waarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Op grond van dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder de gang van zaken en zijn handelwijze duidelijk heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klager niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. In het bijzonder is niet gebleken dat de betalingsregeling correct is nagekomen en dat de gerechtsdeurwaarder als gevolg daarvan geen beslag had mogen leggen. Het is verder niet ter beoordeling van de Kamer of het tegen klager gewezen vonnis al dan niet juist is gewezen. Dat dient de gewone rechter in hoger beroep te beoordelen. Klager heeft volgens de gerechtsdeurwaarder evenwel geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis onherroepelijk is geworden. Een gerechtsdeurwaarder die een vonnis ter executie krijgt, dient uit te gaan van de in een vonnis uitgesproken veroordeling. Ook is het aan de gewone rechter om te beoordelen of een beslaglegging al dan niet terecht is. Dat is in beginsel verder niet aan de Kamer om te toetsen. Klager dient zijn bezwaar tegen beslaglegging dus voor te leggen aan de gewone rechter.’

6.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

7. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij zich niet met de beschikking van de voorzitter kan verenigen, omdat de gerechtsdeurwaarder de verkeerde beslagvrije voet toepast en de betaling van € 1.300,00 wel degelijk heeft plaatsgevonden.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld op basis van een onherroepelijk jegens klager gewezen vonnis. De hoogte van het te betalen bedrag kan dan niet meer ter discussie gesteld worden. De Kamer merkt nog op dat volgens vaste jurisprudentie in verzet niet kan worden geklaagd over feiten waarover in eerste instantie niet is geklaagd ( vgl. onder meer ECLI:NL:TGDKG:2013:37 ). De verzetgrond met betrekking tot het onjuist toepassen van de beslagvrije voet zal de Kamer dan ook om die reden passeren. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

8.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. A. Sissing en            A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.